ECLI:NL:RBDHA:2024:6845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/09/650036 / FA RK 23-4707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 20 september 2007 zijn gehuwd. De vrouw heeft op 9 juni 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, met nevenvoorzieningen met betrekking tot de zorg voor hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verweren en brieven van beide partijen. De ouders hebben samen vier minderjarige kinderen, waarvan de jongste twee bij de vrouw verblijven. De rechtbank heeft eerder voorlopige voorzieningen getroffen, waarbij de kinderen aan de vrouw zijn toevertrouwd en de man recht heeft op omgang met de kinderen. Tijdens de zitting hebben beide ouders aangegeven dat zij hun communicatie willen verbeteren door middel van mediation. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld. De zorgregeling is vastgesteld, waarbij de kinderen op maandag en in een weekend per vier weken bij de man verblijven. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 66,- per maand per kind, met ingang van de datum van de beschikking. Daarnaast is de verdeling van de huwelijksgemeenschap besproken, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de te verdelen vermogensbestanddelen, maar niet over de kosten van de notariële overdracht van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw deze kosten moet dragen, terwijl de kosten van de aandelenoverdracht door beide partijen gezamenlijk moeten worden gedragen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4707
Zaaknummer: C/09/650036
Datum beschikking: 25 april 2024

Scheiding

Beschikking op het op 9 juni 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.M.A.J. Hanssen te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. D. van den Bout-Kuhlmann te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het betekeningsexploot;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, met bijlagen;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brief van 7 juli 2023 van verzoekster, met bijlagen;
- de brief van 13 maart 2024 van de man, met bijlagen;
- de brief van 15 maart 2024 van de vrouw, met bijlagen;
- de brief van 18 maart 2024 van de man, met bijlagen.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt. [minderjarige 2] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Op 28 maart 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) was [naam] aanwezig.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief van 14 april 2024 van de man, met bijlagen;
- de brief van 17 april 2024 van de vrouw.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdag] 2007 te [plaats] .
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te ’ [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2012 te ’ [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2020 te [geboorteplaats 2] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 3] 2020 te [geboorteplaats 2] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 30 augustus 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover nu van belang inhoudende dat:
* de kinderen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
* de man voorlopig gerechtigd is om de kinderen bij zich te hebben als volgt:
- elke maandag vanaf 8.00 uur tot dinsdag om 8.00 uur bij de man. De man brengt de kinderen dinsdagochtend naar de vrouw/school/opvang;
- een weekend per vier weken van vrijdagmiddag om 18.00 uur uit de opvang tot dinsdag om 8.00 uur bij de man. De man brengt de kinderen dinsdagochtend naar de vrouw/school/opvang;
* de man aan de vrouw voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen van € 156,- per kind per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
* de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres].

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) over de kinderen overeenkomstig het voorstel van de vrouw;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 258,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen, naar de rechtbank begrijpt met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van een zodanige datum en met een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man – naar de rechtbank begrijpt – zelfstandig echtscheiding verzocht en na wijziging dan wel aanvulling de volgende nevenvoorzieningen:
- vaststelling van de zorgregeling conform het voorstel van de man;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Wettelijke formaliteiten
De rechtbank stelt vast dat geen door beiden ondertekend ouderschapsplan is ingediend. Op zitting is gebleken dat de communicatie tussen de ouders op dit moment niet goed is. Zoals hierna zal blijken hebben zij ingestemd met verwijzing door deze rechtbank naar een traject van mediation om hun communicatie te verbeteren. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat van partijen niet verwacht kan worden dat zij een ondertekend ouderschapsplan indienen. De rechtbank zal overeenkomstig artikel 815, zesde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de regelingen omtrent de kinderen voorzien.
Aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
Partijen hebben beiden gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding kunnen als op de wet gegrond worden toegewezen.
De hoofdverblijfplaats
De man refereert zich ten aanzien van het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de kinderen bij haar hun hoofdverblijf zullen hebben. Gelet hierop kan dit verzoek als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
De zorgregeling
De rechtbank stelt voorop dat de ouders op zitting hebben uitgesproken dat zij door middel van middel van mediation hun onderlinge communicatie wensen te verbeteren. De rechtbank zal de ouders – zoals op zitting besproken – voor het zogenoemde traject “mediation naast rechtspraak” verwijzen naar de voor hen bekende mediator.
De ouders hebben aangegeven dat zij voor deze procedure een beslissing over de zorgregeling willen, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om de procedure in afwachting van de resultaten van de mediation aan te houden. De rechtbank zal de zorgregeling hieronder beoordelen.
De reguliere regeling
Op zitting is uitgebreid gesproken met de ouders over de zorgregeling en welke invulling hiervan zij in het belang van de kinderen achten. Hierbij is stil gestaan bij de uiteenlopende leeftijd van de kinderen, maar ook bij de verschillende behoeften en zorg die de kinderen nodig hebben.
In eerste instantie heeft de vrouw een verzoek tot een tweewekelijkse zorgregeling gedaan. Dit verzoek heeft zij nadien aangepast. Zij verzoekt nu – met een kleine aanpassing – om de zorgregeling vast te stellen die in de voorlopige voorzieningen procedure is vastgesteld. De man heeft aangegeven een tweewekelijkse regeling zoals door de vrouw in eerste instantie is voorgesteld niet aan te kunnen. Zijn huidige gezondheidsklachten, waaronder ADD, en zijn woonsituatie maken dat de man zo’n regeling niet kan opbrengen. Hij stelt nu een wat uitgebreidere zorgregeling voor waarbij de kinderen in een van de weekenden (in het vierwekelijkse schema van de ouders) in plaats van maandag al op zondag naar hem toekomen. De vrouw kan zich hierin niet vinden. Volgens haar verlopen de wisselmomenten moeizaam omdat er tussen de ouders spanningen zijn en zij niet met elkaar praten. De kinderen – met name de jongste twee – worden bovendien (in positieve zin) onrustig als het weekend bij de man eraan komt.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat op dit moment de huidige zorgregeling in stand blijft. Deze zorgregeling loopt sinds ruim een half jaar en de kinderen zijn hier inmiddels net aan gewend. Beide ouders vinden dat de zorgregeling goed verloopt. De rechtbank weegt verder mee dat de man heeft aangegeven dat hij tijd nodig heeft om bij te komen na een weekend met de kinderen. Uitbreiding van de zorgregeling verhoudt zich daar minder mee. De rechtbank acht op dit moment dan ook in het belang van de kinderen dat de huidige structuur en daarmee duidelijkheid in de zorgregeling blijft gehandhaafd. De rechtbank zal deze regeling dan ook vaststellen met een kleine aanpassing voor de aanvang van de weekendregeling met de vader op vrijdag. De ouders zijn het erover eens dat het aanvangsmoment op vrijdag om 8.00 uur in de ochtend zal zijn.
De vakantieregeling
De rechtbank stelt vast dat zij ten aanzien van de vakanties alleen hoeft te beslissen over de zomervakantie en kerstvakantie. De ouders zijn het erover eens dat de kinderen in de kerstvakantie bij de man verblijven van Tweede Kerstdag tot Oudejaarsdag. Voor de zomervakantie zal de rechtbank bepalen dat de kinderen in totaal twee weken bij de man zijn, namelijk de tweede week en de zesde week van de zomervakantie. Daarmee houdt de rechtbank rekening met het energieniveau van de man en de omstandigheid dat de vrouw daarmee de mogelijkheid heeft om een wat langere aaneengesloten periode met de kinderen weg te gaan. De andere weken van de zomervakantie zijn de kinderen bij de vrouw. De rechtbank zal overeenkomstig het voorgaande beslissen. Partijen zijn het erover eens dat in de overige vakanties de reguliere zorgregeling zal doorlopen.
De rechtbank merkt nog op dat er groot leeftijdsverschil zit tussen de kinderen. Voor [minderjarige 1] zal de regeling soms net anders (moeten) zijn dan voor de andere kinderen – voor haar zou het fijn zijn om af en toe ook zonder haar broertjes en zusje tijd met een ouder door te brengen –, terwijl voor [minderjarige 2] mogelijk juist (nog) meer structuur nodig is. Op zitting is gebleken dat de ouders dit ook beseffen. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de ouders na het traject van mediation in staat zullen zijn om over de kinderen te communiceren en samen afspraken te maken, ook – indien nodig – over een nadere invulling van de zorgregeling.
De kinderalimentatie
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen in 2024 op basis van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen € 2.098,- per maand bedragen. Zij zijn het er ook over eens dat deze kosten met oppaskosten moeten worden verhoogd. Op zitting zijn zij tot overeenstemming gekomen dat de totale kosten van de kinderen in 2024 € 2.323,- per maand bedragen. Deze bedragen zijn exclusief kinderbijslag.
Draagkracht vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 82.812,- bruto per jaar. Dit volgt uit de jaaropgave over 2023.
De rechtbank ziet geen aanleiding om met een door de man gestelde loonsverhoging dan wel inflatiecorrectie van 10% rekening te houden. De vrouw ontvangt een inkomen uit Wijnakker Management B.V. Vaststaat dat de omzet van deze onderneming bestaat uit de managementvergoeding voor de werkzaamheden die worden verricht in Steengroen B.V. De vrouw is medeaandeelhouder van Steengroen B.V. en kan zodoende niet zelfstandig beslissen om de managementvergoeding te verhogen. Op de zitting is bovendien besproken dat het inkomen van de vrouw al enkele jaren niet is geïndexeerd. Omdat de vrouw in het kader van de verdeling aan de man een overbedelingsvergoeding voor de aandelen in Wijnakker Management BV moet voldoen, ziet de rechtbank geen ruimte om uit te gaan van een structureel hoger inkomen dan de vrouw feitelijk uit de onderneming ontvangt.
De rechtbank zal wel rekening houden met een door de vrouw te ontvangen “werkkostenregeling bonus” van € 1.400,- netto per jaar, nu de vrouw deze heeft erkend.
De man is van mening dat het inkomen van de vrouw daarnaast moet worden verhoogd met een bedrag aan dividenduitkering. Hij rekent met een bedrag van € 25.000,- op jaarbasis.
De rechtbank ziet – in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw – geen aanleiding om het inkomen met het door de man gestelde bedrag aan dividenduitkering te verhogen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw niet ieder jaar een dividenduitkering heeft gehad. Uit de toelichting van de accountant volgt bovendien dat de dividenduitkering van 2023 als langlopende schuld is opgenomen. Daarbij is gebleken dat de vrouw op dit moment nog geen voorzieningen heeft getroffen voor arbeidsongeschiktheid en een pensioenuitkering, zodat mogelijke dividenduitkeringen in de toekomst door de vrouw hiervoor aangewend moeten worden. De rechtbank zal het inkomen van de vrouw dan ook niet verhogen met inkomsten uit dividend.
De man heeft daarnaast nog betoogd dat het inkomen van de vrouw moet worden verhoogd met het bedrag aan extra kinderbijslag dat de vrouw ontvangt voor hun dochter [minderjarige 2] die het syndroom van Down heeft. Volgens de man maakt de vrouw geen extra kosten voor [minderjarige 2] . De rechtbank volgt de man niet in deze stelling. Kinderbijslag is een bijdrage van de overheid in de kosten van verzorging van kinderen. Ouders van kinderen met intensieve zorgbehoefte ontvangen dubbele kinderbijslag, omdat zij daar in de regel extra kosten voor maken. Die kosten hoeven niet direct aanwijsbaar te zijn en fluctueren in de tijd. Daarom ziet de rechtbank de extra kinderbijslag niet als inkomen en hoeft de vrouw niet aan te tonen dat zij extra kosten voor [minderjarige 2] heeft.
De man houdt aan de zijde van de vrouw ook nog rekening met een bedrag aan inkomen uit “opbrengst zonnepanelen” van € 1.360,- per jaar. Volgens de man wordt uit de opbrengst van de zonnepanelen stroom verkocht aan de onderneming van de vrouw, waarmee zij elektrische auto’s oplaadt. Dit is door de vrouw gemotiveerd weersproken. Het is de rechtbank niet gebleken dat de vrouw voor het leveren van stroom een vergoeding ontvangt. De rechtbank zal hiermee dan ook geen rekening houden.
Volgens vaste rechtspraak moet het kindgebonden budget worden opgeteld bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens op € 10.833,-.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de arbeidskorting;
  • de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2024 op € 5.767,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
De man benoemt dat de vrouw een nieuwe partner heeft die meestal in de echtelijke woning verblijft. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding het woonbudget aan te passen.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.065,- zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [€ 5.767,- – (€ 1.730,10 + € 1.270,-)] = afgerond € 1.937,- per maand.
Draagkracht man
Partijen zijn het eens over het NBI van de man van € 4.069,- per maand. De rechtbank verwijst voor de gegevens naar de aangehechte berekening.
Tussen partijen is in geschil of voor de bepaling van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van zijn werkelijke woonlasten in plaats van het woonbudget.
De man stelt zich op het standpunt dat hij noodgedwongen de echtelijke woning heeft moeten verlaten en dat het lastig is om passende woonruimte te vinden voor hem en zijn kinderen. Het gevolg daarvan is dat de man een huur betaalt die boven zijn woonbudget uitkomt.
De rechtbank zal niet afwijken van het uitgangspunt uit het rapport Alimentatienormen dat gerekend wordt met een vast bedrag aan woonbudget. Het rekensysteem voor kinderalimentatie maakt gebruikt van forfaitaire bedragen, zodat niet iedere wijziging in woonsituatie een reden geeft om de alimentatie te wijzigen. Dit biedt partijen voorspelbaarheid en zekerheid. Er kan aanleiding zijn om te rekenen met iemands werkelijke woonlasten, bijvoorbeeld wanneer iemand structureel andere woonlasten heeft dan het forfaitaire bedrag of een ouder naast de eigen lasten ook nog de lasten van de echtelijke woning draagt terwijl hij daar niet meer woont. Daarvan is hier geen sprake. Het forfaitaire woonbudget komt bij de man op ongeveer € 1.220,- per maand. Zijn werkelijke woonlast is volgens zijn eigen draagkrachtberekening ongeveer € 1.550,- per maand. Zijn woonlast ligt daarmee niet substantieel hoger dan het forfaitaire bedrag, ook in verhouding tot zijn inkomen. Daarbij komt dat onduidelijk is hoe structureel deze kosten zijn, omdat de man de intentie heeft om naar andere woonruimte om te zien als de echtelijke woning is verkocht.
De man heeft daarnaast nog een bedrag van € 110,- per maand aan overige kosten opgevoerd in verband met zijn kosten voor een glutenvrij dieet. De vrouw heeft deze post weersproken. De rechtbank zal met deze kosten geen rekening houden, omdat dit relatief beperkte kosten zijn die geen aanleiding geven om af te wijken van de richtlijnen uit het rapport Alimentatienormen over de wijze waarop de draagkracht met een algemene formule wordt berekend.
Omdat het NBI van de man ook hoger is dan € 2.065,- zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [€ 4.069,- – (€ 1.220,70 + € 1.270,-)] = afgerond € 1.105,- per maand.
draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 3.042,- per maand
(€ 1.937,- + € 1.105,-). Dit is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 1.105,- / € 3.042,- x € 2.323,- = € 844,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 1.937,- / € 3.042,- x € 2.323,- =
€ 1.479,-
samen € 2.323,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt een gedeelte van € 844,- per maand, wat neerkomt op € 211,- per maand per kind, voor rekening van de man. Een gedeelte van
€ 1.479,-,- per maand, wat neerkomt op € 369,75 per maand per kind, komt voor rekening van de vrouw.
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Omdat de man, vakanties meegerekend, gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de kinderen geldt een percentage van 25. De zorgkorting bedraagt dan afgerond € 581,- per maand (25% van € 2.323,- (behoeftebedrag)).
Conclusie
De eerder afgeleide bijdrage van de man (€ 844,-) wordt verminderd met het bedrag aan zorgkorting. Hieruit volgt dat een bijdrage van € 263,- per maand resteert. Dat komt neer op afgerond op hele cijfers € 66,- per maand per kind.
De rechtbank acht deze bijdrage redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Zij zal dienovereenkomstig beslissen.
Ingangsdatum
De rechtbank acht het redelijk om de kinderalimentatie vast te stellen vanaf de datum van deze beschikking.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (zoals dat gold voor 1 januari 2018) moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:100 BW bij helfte tussen de echtgenoten wordt verdeeld.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 9 juni 2023, namelijk de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen en de eisen van redelijkheid en billijkheid niet anders met zich brengen – de datum van feitelijke verdeling.
De rechtbank stelt vast dat partijen op de zitting overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de te verdelen vermogensbestanddelen. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om deze afspraken na de zitting op schrift te stellen om deze vervolgens te laten aanhechten aan deze beschikking. Bij brief van 14 april 2024 van de man heeft de rechtbank als bijlage de overeenstemming van partijen ontvangen. De vrouw heeft bij brief van 17 april 2024 bevestigd dat partijen overeenstemming hebben bereikt zoals in de bijlage bij de brief van de man is verwoord. De rechtbank zal bepalen dat de afspraken van partijen deel uitmaken van deze beschikking en zal een kopie van deze afspraken aan de beschikking hechten.
Uit de brieven van 14 april 2024 en 17 april 2024 volgt dat partijen op één punt van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap geen overeenstemming hebben bereikt. Dat betreft de vraag voor wiens rekening de (notariële) kosten komen van de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de vrouw en de aandelenoverdracht aan de vrouw. De man is van mening dat al deze kosten door de vrouw dienen te worden gedragen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat ieder de helft van deze kosten voor rekening dient te nemen. Partijen verzoeken de rechtbank in deze kwestie een beslissing te geven.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de kosten van de notariële overdracht van de voormalige echtelijke woning als kosten koper dient te voldoen. Deze kosten zou zij immers ook moeten voldoen indien zij een andere woning dan de echtelijke woning zou aankopen en zouden niet worden gemaakt als de echtelijke woning aan een derde zou worden verkocht. Voor wat betreft de kosten van de aandelenoverdracht is de rechtbank van oordeel dat deze kosten gezamenlijk door partijen moeten worden gedragen, in die zin dat ieder de helft van de kosten moet voldoen. Dit zijn namelijk onvermijdelijke kosten die ontstaan door de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank zal op deze wijze beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 20 september 2007 te [plaats];
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te ’ [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2020 te [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 3] 2020 te [geboorteplaats 2] ;
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de kinderen bij de man zullen zijn:
- elke maandag vanaf 8.00 uur tot dinsdag om 8.00 uur. De vrouw brengt de kinderen maandagochtend naar de man/school. De man brengt de kinderen dinsdagochtend naar de vrouw/school/opvang;
- een weekend per vier weken van vrijdag om 8.00 uur tot dinsdag om 8.00 uur. De vrouw brengt de kinderen vrijdagochtend naar de man/school/opvang; De man brengt de kinderen dinsdagochtend naar de vrouw/school/opvang;
- in de zomervakantie de tweede week en de zesde week;
- in de kerstvakantie van Tweede Kerstdag 9.30 uur tot Oudejaarsdag 9.30 uur;
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
*
verwijst partijen naar de voor hen bekende mediator om hun onderlinge communicatie door middel van mediation te verbeteren;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden, een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen van € 66,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt in het kader van de afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen dat:
  • de aangehechte afspraken deel uitmaken van deze beschikking, van welke afspraken een kopie aan deze beschikking is gehecht;
  • de vrouw de kosten van de notariële overdracht van de voormalige echtelijke woning als kosten koper moet voldoen;
  • ieder de helft van de totale kosten van de aandelenoverdracht moet voldoen;
en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, A.M. Brakel en C. van Hees, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 25 april 2024.