ECLI:NL:RBDHA:2024:6834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
662595 KG ZA 24-195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over nakoming zorgregeling en opleggen lijfsdwang

In deze zaak, die op 4 april 2024 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen de vader en de moeder van een kind, waarbij de vader de moeder vordert om de zorgregeling na te komen die door de rechtbank is vastgesteld. De ouders hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun kind, geboren in 2021. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de moeder heeft hieraan geen medewerking verleend, wat heeft geleid tot een conflict over de omgang tussen de vader en het kind. De vader heeft herhaaldelijk geprobeerd om contact te krijgen met de moeder en het kind, maar zonder succes. Hij heeft zelfs juridische stappen ondernomen in het buitenland om de terugkeer van het kind naar Nederland te waarborgen.

De vader vordert nu dat de moeder wordt veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, met als laatste redmiddel de oplegging van lijfsdwang. De voorzieningenrechter oordeelt dat de moeder de eerdere rechterlijke uitspraken niet heeft nagekomen en dat er sprake is van een zeer moeizame relatie tussen de ouders, wat de communicatie bemoeilijkt. De voorzieningenrechter concludeert dat het opleggen van lijfsdwang gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden en het belang van het kind. De vader heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen, en de voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vader toe, inclusief de kostenveroordeling voor de moeder.

De voorzieningenrechter legt de zorgregeling vast en bepaalt dat de moeder moet meewerken aan de uitvoering ervan. Tevens wordt de moeder veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.555,37. Het vonnis is uitvoerbaar bij lijfsdwang, wat betekent dat de moeder kan worden vastgehouden indien zij niet meewerkt aan de zorgregeling.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/662595/ KG ZA 24-195
Vonnis in kort geding van 4 april 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.E.M. Davidson te Rijswijk,
tegen:
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde,
advocaat mr. R. Shahbazi te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vader’ en ‘de moeder’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de op 21 maart 2024 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [kind] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] .
2.2.
Bij beschikking van 12 mei 2023 van deze rechtbank heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [kind] worden belast en is een zorgregeling vastgesteld waarbij [kind] na een periode van opbouw om de week van vrijdag 17.00 uur tot en met maandag 18.00 uur en elke maandag van 08.00 uur tot 18.00 uur bij zijn vader verblijft. Verder is in die beschikking bepaald dat de behandeling van het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing van [kind] naar Engeland zal worden behandeld op een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank. De zitting is daarna nader bepaald op 19 september 2023.
2.3.
Aan de zorgregeling zoals deze door de rechtbank in de beschikking van 12 mei 2023 is vastgesteld is geen invulling gegeven, omdat de moeder haar medewerking daaraan niet heeft verleend.
2.4.
De moeder heeft op 7 augustus 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van deze rechtbank van 12 mei 2023 en zij heeft een incident opgeworpen strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring ten aanzien van de zorgregeling tot twee weken na de uitspraak van het gerechtshof. Op 23 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Het gerechtshof heeft op de mondelinge behandeling aangegeven het incident niet te behandelen, omdat inmiddels de omgang was gewijzigd door de rechtbank bij beschikking van 24 oktober 2023. In het arrest van 6 maart 2024 heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank van 12 mei 2023 voor het overige bekrachtigd.
2.5.
Bij beschikking van 24 oktober 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad, voor zover hier van belang, bepaald dat:
  • [kind] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder, onder de voorwaarde dat zij uiterlijk op 1 januari 2024 in Nederland in de regio Den Haag zal wonen en verblijven;
  • voor het geval de moeder niet aan de hiervoor vermelde voorwaarde heeft voldaan, dat de hoofdverblijfplaats van [kind] met ingang van 1 januari 2024 bij de vader is;
  • [kind] bij de vader zal zijn:
in de maanden november en december 2023 - met ingang van zaterdag 4 november 2023 - eenmaal per twee weken op zaterdag van l0.00 uur tot 17.00 uur;
in de maanden januari en februari 2024 - met ingang van zaterdag 6 januari 2024 - om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur;·
met ingang van vrijdag 1 maart 2024 om de week van vrijdag 17.00 uur tot maandag 18.00 uur, en elke week op maandag van 8.00 uur tot 18.00 uur;
  • de moeder aan de vader een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 25.000,-;
  • de moeder met ingang van 1 januari 2024 de legitimatiebewijzen van [kind] aan de vader moet afgeven, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en met een maximum van € 15.00,-.
Het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing met [kind] naar Engeland is afgewezen.
2.6.
De vader heeft een procedure aanhangig gemaakt bij de High Court of Justice Family in Londen en hij heeft op 14 september 2023 de teruggeleiding van [kind] verzocht. De High Court heeft op 14 november 2023 onder andere geoordeeld dat [kind] uiterlijk vóór 5 december 2023 23.59 uur dient terug te keren naar Nederland en dat de moeder de identiteitsbewijzen van [kind] de dag na aankomst in Nederland uiterlijk om 16:00 uur in bewaring aan de advocaat van de vader moet geven.
2.7.
De moeder heeft op 24 januari 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van deze rechtbank van 24 oktober 2023 en zij heeft een incident opgeworpen strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de verplichting tot afgifte van het legitimatiebewijs en de daarbij bepaalde dwangsommen tot twee weken na de uitspraak van het gerechtshof. De mondelinge behandeling bij het gerechtshof staat gepland op 23 april 2024.
2.8.
De moeder is op 4 december 2023 met [kind] teruggekeerd naar Nederland. Aan de zorgregeling, zoals door deze rechtbank in de beschikking van 12 mei 2023 en de beschikking van 24 oktober 2024 is vastgesteld, is geen invulling gegeven omdat de moeder haar medewerking daaraan niet heeft verleend. Evenmin heeft de moeder het paspoort van [kind] afgegeven.
2.9.
De vader heeft vanwege het niet nakomen door de moeder van de bij beschikking van deze rechtbank van 24 oktober 2023 vastgestelde omgangsmomenten op 16 december 2023 en 30 december 2023 de deurwaarder opdracht gegeven tot executie van de dwangsom van € 1.000,-- over te gaan. Ook heeft de vader de deurwaarder opdracht gegeven tot executie van de dwangsom wegens het niet overleggen van de legitimatiebewijzen van [kind] . De deurwaarder heeft conservatoir derdenbeslag gelegd op de auto en de bankrekening van de moeder. Het conservatoir derdenbeslag op bankrekening van de moeder heeft geen doel getroffen. De deurwaarder heeft aangegeven dat er geen geregistreerde inkomsten van de moeder zijn.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert na eiswijziging ter zitting – zakelijk weergegeven – de moeder te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling met een opbouwregeling zoals tussen partijen op de zitting in deze procedure is overeengekomen, onder oplegging van lijfsdwang van een dag hechtenis, op kosten van de moeder, voor iedere keer dat de moeder de zorgregeling niet nakomt of frustreert. Daarnaast vordert de vader de moeder te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de vader – samengevat – het volgende aan. De moeder komt de beschikking van 12 mei 2023 en de beschikking van 24 oktober 2023 niet na en speelt ten aanzien van de omgang tussen de vader en [kind] keer op voor keer eigen rechter. Hij heeft [kind] sinds 5 augustus 2023 slechts éénmaal gezien op 16 februari 2024. Hij heeft de moeder keer op keer verzocht of de omgang tussen hem en [kind] doorgang kon hebben, maar de moeder heeft hier vrijwel geen enkele reactie op gegeven. Het is onmogelijk om in contact te komen met de moeder en het is ook niet gelukt om [kind] via beeldbellen te bereiken. De vrees bestaat dat de moeder met [kind] op korte termijn (wederom) zal vertrekken naar Engeland. Dit terwijl hij als vader daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Gelet op dit alles heeft de vader een spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
Om er zeker van te zijn dat de in deze procedure tussen partijen overeengekomen (opbouw van de) zorgregeling zal worden nakomen is opleggen van lijfsdwang als uiterst dwangmiddel, gelet op de zeer bijzondere omstandigheden, in dit geval gerechtvaardigd. De moeder komt rechterlijke uitspraken namelijk niet na en doet er alles aan om de omgang tussen de vader en [kind] te frustreren. Hierdoor heeft de vader het afgelopen jaar vrijwel geen fysiek contact met zijn zoon gehad ondanks de hoge dwangsommen die de moeder zijn opgelegd. Inmiddels zijn dwangsommen verbeurd voor een bedrag van in totaal meer dan € 20.000,--. De moeder is niet in staat om deze dwangsommen te betalen en er zijn geen verhaalsmogelijkheden, waardoor de moeder geen enkele financiële prikkel ervaart om de eerder door de rechtbank vastgestelde zorgregeling na te komen.
3.3.
De moeder voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Niet in geschil is dat de moeder de zorgregeling, zoals bepaald in de beschikking van 12 mei 2023 en in de beschikking van 24 oktober 2023, niet is nagekomen. Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden nagekomen en dat de vader als ouder recht heeft op omgang met [kind] . Dit is op de zitting ook met partijen besproken.
Uit de overgelegde stukken en wat is besproken op de zitting is het de voorzieningenrechter gebleken dat sprake is van een zeer moeizame relatie tussen de ouders, dat er veel onderling wantrouwen is en dat zij op dit moment niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren. Het is partijen desondanks toch gelukt om op de zitting in onderling overleg tot afspraken te komen over de opbouw van de zorgregeling tussen de vader en [kind] . Ook is het gelukt om afspraken te maken over de (afgifte van de) identiteitsbewijzen van [kind] .
4.2.
Partijen zijn over de zorgregeling tussen de vader en [kind] overeengekomen dat deze als volgt wordt opgebouwd. [kind] zal bij de vader zijn:
  • op vrijdag 22 maart 2024 van 10.00 uur tot 13.00 uur,
  • op zaterdag 23 maart 2024 van 10.00 uur tot 15.00 uur,
  • op woensdag 27 maart 2024 van 10.00 uur tot 13.00 uur,
  • op zaterdag 30 maart 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • op maandag 1 april 2024 van 10.00 uur tot 14.00 uur,
  • op zaterdag 6 april 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • op woensdag 10 april 2024 van 12.00 uur tot donderdag 11 april 2024 11.00 uur,
  • op zaterdag 13 april 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • op donderdag 18 april 2024 van 12.00 uur tot vrijdag 19 april 11 00 uur,
  • op zaterdag 20 april 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • op woensdag 24 april 2024 van 9.00 uur tot donderdag 25 april 2024 17.00 uur,
  • op zaterdag 27 april 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • met ingang van vrijdag 3 mei 2024 geldt de zorgregeling zoals is bepaald in de beschikking van deze rechtbank van 24 oktober 2023, en zal [kind] om de week van vrijdag 17.00 uur tot maandag 18.00 uur, en elke week op maandag van 8.00 uur tot 18.00 uur bij de vader zijn.
De vader zal [kind] op de [adres] ophalen en na de omgang daar weer terugbrengen. De nicht van de moeder, genaamd Wendy, zal de deur voor de vader opendoen.
4.3.
Over de identiteitsbewijzen van [kind] zijn partijen overeengekomen dat de vader toestemming aan de moeder zal geven voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [kind] . De moeder zal op 22 maart 2024 een afspraak maken voor de aanvraag van het identiteitskaart en stuurt dezelfde dag een kopie van deze aanvraag aan haar advocaat. De advocaat van de moeder stuurt daarna deze kopie meteen door naar de advocaat van de vader. Zodra de moeder de identiteitskaart van [kind] heeft ontvangen zal zij het paspoort van [kind] aan de vader afgeven. Gelet op het voorgaande heeft de vader zijn vordering ten aanzien van de afgifte van de identiteitsbewijzen van [kind] aan hem, onder oplegging van lijfsdwang, ingetrokken.
4.4.
De vader heeft op de zitting zijn vordering over de nakoming van de zorgregeling gewijzigd, in die zin dat hij nakoming vordert van de tussen partijen overeengekomen (opbouw van de) zorgregeling, zoals onder 4.2. is weergegeven, onder oplegging van lijfsdwang op kosten van de moeder als zij de zorgregeling niet nakomt. De moeder betwist dat opleggen van lijfsdwang als uiterst dwangmiddel in dit geval gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter zal over de lijfsdwang een beslissing nemen en overweegt als volgt.
4.5.
Vaststaat dat de moeder zich niet heeft gehouden aan de nakoming van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling in de beschikking van 12 mei 2023 en zoals later gewijzigd in de beschikking van 24 oktober 2023. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat deze uitspraken op een feitelijke of juridische misslag berusten.
Toepassing van lijfsdwang komt pas in beeld als laatste redmiddel, nadat alle andere dwangmiddelen vergeefs zijn ingezet. De vader heeft meerdere gerechtelijke procedures moeten starten om omgang te hebben met [kind] , waaronder procedures in het buitenland. Hoewel de vader steeds in het gelijk wordt gesteld, blijft de moeder weigeren mee te werken aan de omgang. Het niet nakomen van de zorgregeling door de moeder heeft er toe geleid dat de moeder dwangsommen zijn opgelegd. Het opleggen van die dwangsommen heeft echter geen enkel effect. Het door de vader gelegde derdenbeslag op de bankrekening van de moeder heeft geen doel getroffen en van het beslag op haar auto ervaart de moeder ook geen ongemak. De moeder heeft verder geen bekende inkomsten in Nederland, zodat incasso van verbeurde dwangsommen niet (volledig) mogelijk is. Gelet op het fundamentele karakter van het recht op omgang en het belang van [kind] om ook een hechte band met zijn vader te kunnen opbouwen zonder dat dit proces van binding gefrustreerd wordt door de moeder, vraagt om een stevig dwangmiddel om tot nakoming van de zorgregeling te komen. Dat partijen op de zitting overeenstemming hebben bereikt over de (opbouw van de) zorgregeling leidt niet tot een ander oordeel. De moeder is tot op heden immers geen enkele door de rechtbank vastgestelde zorgregeling nagekomen.
De voorzieningenrechter neemt verder in overweging dat te verwachten valt dat het opleggen van lijfsdwang, anders dan de eerder opgelegde dwangsommen, wel een effectieve prikkel tot nakoming vormt. De voorzieningenrechter neemt hierbij ook in aanmerking dat het de keuzevrijheid van de moeder is of zij (en [kind] ) daadwerkelijk de negatieve gevolgen zal ondervinden van het uitvoerbaar verklaren bij lijfsdwang van deze beschikking. De voorzieningenrechter spreekt de hoop en de verwachting uit dat de moeder in het belang van [kind] door dit vonnis in beweging komt.
4.6.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het opleggen van lijfsdwang als laatste redmiddel om tot tenuitvoerlegging van de in dit vonnis vastgestelde omgang te komen, aangewezen is en ook voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De door de vader gevorderde lijfsdwang zal daarom worden toegewezen op de wijze zoals hierna wordt bepaald.
4.7.
Het is gebruikelijk om in een geschil dat voortvloeit uit de omstandigheid dat partijen samen de ouders zijn van een kind de kosten te compenseren. Een kostenveroordeling wordt bij wijze van uitzondering uitgesproken in zaken waarin bijvoorbeeld (herhaald) tegen beter weten in wordt geprocedeerd of andere situaties van misbruik van procesrecht. De voorzieningenrechter ziet in deze zaak voldoende reden om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. De weigerachtige houding van de moeder leidt ertoe dat de vader keer op keer is genoodzaakt een gerechtelijke procedure te starten en zodoende nodeloos op kosten wordt gejaagd. De voorzieningenrechter zal daarom de moeder in de kosten van dit geding veroordelen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de moeder mee te werken aan de nakoming van de volgende (opbouw van de) zorgregeling, waarbij [kind] bij de vader zal zijn:
  • op vrijdag 22 maart 2024 van 10.00 uur tot 13.00 uur,
  • op zaterdag 23 maart 2024 van 10.00 uur tot 15.00 uur,
  • op woensdag 27 maart 2024 van 10.00 uur tot 13.00 uur,
  • op zaterdag 30 maart 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • op maandag 1 april 2024 van 10.00 uur tot 14.00 uur,
  • op zaterdag 6 april 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • op woensdag 10 april 2024 van 12.00 uur tot donderdag 11 april 2024 11.00 uur,
  • op zaterdag 13 april 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • op donderdag 18 april 2024 van 12.00 uur tot vrijdag 19 april 11 00 uur,
  • op zaterdag 20 april 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • op woensdag 24 april 2024 van 9.00 uur tot donderdag 25 april 2024 17.00 uur,
  • op zaterdag 27 april 2024 van 10.00 uur tot 17.00 uur,
  • met ingang van vrijdag 3 mei 2024 geldt de zorgregeling zoals is bepaald in de beschikking van deze rechtbank van 24 oktober 2023, en zal [kind] om de week van vrijdag 17.00 uur tot maandag 18.00 uur, en elke week op maandag van 8.00 uur tot 18.00 uur bij de vader zijn.
De vader zal [kind] op de [adres] ophalen en na de omgang daar weer terugbrengen.
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang, in die zin dat indien de moeder niet meewerkt aan de hiervoor genoemde zorgregeling haar voor iedere overtreding telkens voor de duur ten hoogste 24 uur lijfsdwang kan worden opgelegd en bepaalt dat de kosten van de lijfsdwang voor rekening komen van de moeder;.
5.3.
veroordeelt de moeder in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de vader begroot op € 1.555,37, waarvan € 1.107,00 aan salaris voor de advocaat, € 320,00 aan griffierecht, € 112,37 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met de btw, en € 14,00 aan verschotten;
5.4.
veroordeelt de moeder om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de kosten van dit geding aan de vader te betalen;
5.5.
bepaalt dat de moeder bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Witteman en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.
AW