ECLI:NL:RBDHA:2024:6812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
NL24.12340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en informatieplicht in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 20 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 2 april 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris twee gebreken heeft gemaakt: de te late uitreiking van het formulier M122 en de schending van de informatieplicht volgens artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat het formulier inderdaad te laat is uitgereikt en dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan zijn informatieplicht. Echter, de rechtbank oordeelt dat deze gebreken niet automatisch leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 april 2024 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.12340
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Faber), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Cisse. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
De uitreiking van de M122 en de informatieplicht uit 5.3 van het Vb
2. Eiser stelt dat er twee gebreken zijn. Zo heeft de staatssecretaris het formulier betreffende de mededeling van de toepassing van de vreemdelingrechtelijke ophouding (model M122) te laat aan eiser uitgereikt. Ook heeft de staatssecretaris de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) geschonden. De folder die in dit verband aan eiser is uitgereikt, bevat namelijk alleen algemene informatie. De combinatie van deze gebreken maakt volgens eiser dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
3. Niet in geschil is dat model M122 te laat aan eiser is uitgereikt. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht als bedoeld in artikel 5.3 van het Vb. Aan eiser is de Arabische versie van de informatiefolder
“Waarom u in bewaring bent gesteld” uitgereikt. Uit openbare bron1 is de rechtbank bekend dat hierin geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en ook niet van de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. Op dit punt heeft de staatssecretaris dus niet voldaan aan het vereiste dat eiser hierover door middel van een schriftelijk stuk, in een taal die hij verstaat, in kennis wordt gesteld.
4. Hoewel er dus sprake is van twee gebreken, leidt dit niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In het proces-verbaal van ophouding van 19 maart 2023 is vermeld dat eiser aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie is overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000. Het is dus duidelijk van welke bevoegdheid de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt. Verder is er een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, zoals hierna uit rechtsoverweging 6 blijkt.
Ten aanzien van de schending van artikel 5.3 van het Vb geldt dat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling – in het bijzijn van een tolk in de Arabisch Tunesische taal – met eiser is gesproken over de gronden van de maatregel van bewaring. Eiser heeft dus kunnen begrijpen wat de redenen zijn voor de bewaring. Verder is eiser in het gehoor gewezen op zijn recht om consulaire bijstand te vragen.
Gelet hierop leiden de gebreken niet tot onrechtmatigheid van de bewaring. De ernst van de gebreken weegt immers niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; 3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de zware gronden onder 3f en 3i prijsgegeven.
1. www.dienstterugkeerenvertrek.nl.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3g feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Gelet op het geconstateerde gebrek met betrekking tot de uitreiking van model M122. veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.