ECLI:NL:RBDHA:2024:6811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
09-182353-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met een minderjarige met autisme

Op 6 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een (destijds) zeventien- en achttienjarig meisje met autisme. De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer, als gevolg van haar autisme, niet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van de gepleegde handelingen kenbaar te maken en daartegen weerstand te bieden. De verdachte was zich hiervan bewust, wat leidde tot zijn veroordeling op basis van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanklacht van seksueel binnendringen, zoals ten laste gelegd onder artikel 243 Sr, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waarbij hij gebruik maakte van de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast werd een contactverbod opgelegd voor de duur van twee jaar met het slachtoffer.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft zich gevoegd in het strafproces en vorderde schadevergoeding. De rechtbank heeft een deel van de vordering toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 4.175,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn handelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-182353-22
Datum uitspraak: 6 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1973 te [geboorteplaats 1] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 februari 2024 en 22 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.J. Bouwmeester naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 6 februari 2022 te
Katwijk, althans in Nederland, met [naam] , van wie hij, verdachte, wist dat
deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische
aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat
was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen
weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam]
, te weten
- het met zijn hand en/of vingers wrijven en/of bewegen over de vagina en/of
clitoris en/of tussen de schaamlippen van die [naam] en/of
- het brengen en/of duwen van zijn vinger(s) in de vagina van die [naam]
en/of
- het brengen en (vervolgens) bewegen van zijn mond en/of tong op/over de vagina
en/of clitoris en/of tussen de schaamlippen van die [naam] ;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 6 februari 2022 te
Katwijk, althans in Nederland, met [naam] , van wie hij, verdachte, wist dat
deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische
aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat
was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen
weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten
- knuffelen en/of,
- ( tong)zoenen met die [naam] en/of
- het betasten van de borsten van die [naam] en/of
- het sabbelen en/of likken aan de borsten van die [naam] en/of
- het op de grond leggen van die [naam] en/of (vervolgens) op die [naam]
te liggen en/of (vervolgens) het brengen en/of wrijven en/of stoten van zijn lichaam
tegen het lichaam van die [naam] en/of
- het met zijn hand wrijven over de (geklede) vagina van die [naam] en/of
- het brengen van de hand van die [naam] naar zijn, verdachtes, penis, en/of
het hem door die [naam] laten aftrekken.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van ten laste gelegde feit 1 partieel nietig is, omdat één van de twee onder dit feit vermelde wettelijke bepalingen, zijnde artikel 248 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), ten onrechte is opgenomen. De dagvaarding is op dit punt dan ook onvoldoende duidelijk.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 248 Sr per abuis in de dagvaarding is vermeld en dat de dagvaarding geldig is.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De tenlastelegging behelst naar het oordeel van de rechtbank – zeker bezien in het licht van de inhoud van het dossier – een voldoende duidelijke opgave van de feiten, nu de tekst van de tenlastelegging voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. Het moet de verdachte in redelijkheid duidelijk zijn tegen welke beschuldigingen hij zich moet verdedigen. Het onjuist weergegeven wettelijke voorschrift, 248 Sr, in de dagvaarding maakt dat niet anders. In dit geval is uit de tenlasteleggingstekst zonneklaar op te maken dat bedoeld is het eveneens genoemde 243 Sr ten laste te leggen. Het is bovendien aan de rechtbank om te bepalen welke kwalificatie aan het – eventueel – bewezenverklaarde wordt gegeven, zonder dat de rechtbank daarbij is gebonden aan de opvatting daaromtrent van de steller van de tenlastelegging (het Openbaar Ministerie).
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de dagvaarding aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voldoet en verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De dagvaarding is geldig.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Op specifieke standpunten zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van beide feiten heeft de raadsman gepleit tot vrijspraak. Op specifieke verweren gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Beoordelingskader artikel 243 en 247 Sr
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak voor een veroordeling op grond van de artikelen 243 en 247 Sr allereerst is vereist dat vast komt te staan dat het slachtoffer leed aan een psychische stoornis en dat het slachtoffer
daardoorniet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden en dat de verdachte daarvan ook op de hoogte was.
Beoordeling
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Psychische stoornis
Uit het psychologisch/pedagogisch didactisch rapport van 15 mei 2019 volgt dat bij
[naam] (hierna: [naam] ) sprake is van een autisme spectrum stoornis, als gevolg waarvan – onder meer – het leggen van contact met anderen lastig is. [naam] begrijpt de bedoelingen van anderen niet goed, waardoor ze teleurgesteld raakt en zich onzeker voelt. Ook kan [naam] zich moeilijk uitdrukken, maakt zij nauwelijks of vluchtig oogcontact, observeert en imiteert gedrag van anderen en is weinig weerbaar. Verder ervaart [naam] het op sociaal vlak niet goed mee kunnen komen en het zich anders voelen als een last. In haar dagelijks functioneren loopt zij steeds tegen grenzen aan met angst- en paniekklachten. De rechtbank stelt aldus vast dat [naam] lijdt aan een psychische stoornis.
In staat om wil kenbaar te maken en/of te weerstand bieden
De rechtbank leidt uit de WhatsApp-gesprekken af dat de verdachte en [naam] vanaf de eerste helft van 2020 bijna twee jaar zeer intensief (dagelijks) contact met elkaar onderhielden en gedetailleerd, concreet en uitgebreid met elkaar spraken. Dat contact begon toen [naam] zestien jaar oud was, terwijl de verdachte op dat moment 46 jaar oud was. Zij leerden elkaar kennen tijdens een muziekavond van de kerk en de verdachte nam nadien contact op met [naam] met het voorstel om samen muziek te maken. De conversaties tussen de verdachte en [naam] gingen in de loop der tijd steeds meer over (seksueel) fysiek contact. Het initiatief daarvoor lag bij de verdachte. Al in 2020 hint hij op een knuffel van [naam] en geeft hij aan dat hij het jammer vindt dat die knuffel er niet in zit en dat [naam] zoveel bedenkingen heeft.
Uit de WhatsApp-gesprekken leidt de rechtbank voorts af dat [naam] meermaals vertelt aan de verdachte dat als zij gevolg van haar autisme fysiek contact moeilijk vindt. Zo appt zij onder meer op 25 augustus 2021 in reactie op de vraag van de verdachte hoe het komt dat zij moeite heeft met fysiek contact: “
Uh, daar heb ik altijd al erg veel moeite mee gehad (onderdeel van autisme)”.Verder appt [naam] op 11 september 2021:
“fysiek blijft moeilijk voor mij (dat ligt niet aan jou, dat komt door m’n autisme) en dat weet je”.
Uit de WhatsApp-gesprekken volgt verder dat de verdachte en [naam] naast de vele en lange gesprekken elkaar ook veelvuldig in het echt zien. Vaak in de avond in de kerk. [naam] en de verdachte bespreken vervolgens veelvuldig achteraf wat er tussen hen is gebeurd. Tijdens dit bespreken benadrukt [naam] met regelmaat dat zij op het moment zelf dichtklapt, op slot schiet, stil wordt of blokkeert en het dan lastig vindt om iets te zeggen of zich te uiten. Op
7 augustus 2020 appt [naam] bijvoorbeeld: “
Ik weet zoveel te praten maar op t moment dat het ‘moet’ lukt het niet. Achteraf heb ik spijt, diepe spijt”en op 9 augustus 2021 schrijft ze:
“En schiet ik, zoals je ziet meteen op slot”.
[naam] appt bovendien herhaaldelijk
achterafwat zij wel en vooral niet prettig of ongemakkelijk vindt en wanneer dingen te snel (zijn) (ge)gaan. Zo schrijft zij onder andere op 8 mei 2021:
“Zover (in mijn ogen vind ik het ‘ver’) gaan volwassene niet… dus ik was helemaal in de war. Ja, en ik dacht: je bent je daar toch wel van bewust!? Rug (gwn over me shirt), haar, gezicht, vind ik echt niet erg weetje. Maar dat andere wordt toch erg ongemakkelijk voor mij, dat vind ik niet fijn.”En even later schrijft ze:
“Ik kom en of wil ook echt nog wel op schoot, maar dan wel echt met de voorwaarde dat het niet meer gebeurd. Normaal, over me trui en benen vind ik ook niet erg. Maar de rest is toch ongemakkelijk voor mij”. Vervolgens appt [naam] op 15 mei 2021 ten aanzien van aanrakingen:
“Daar heb ik over nagedacht! Mag je bewaren voor in je dromen. Liever in je dromen. Dat houd de sfeer gewoon prettiger”.Verder schrijft zij op 14 januari 2022:
“Ja, het is geen nieuws he dat ik nu vertel dat dat te snel ging he.”In reactie daarop schrijft de verdachte:
“Tegelijkertijd laat je me zelf op zoek gaan naar… En oog je op dat moment heel ontspannen. En nu geef je aan dat het tóch weer te snel ging. Dat begrijp ik dan dus niet.”Hierop reageert [naam] vervolgens met: “
Zei ik gisterenavond ook al tegen je. Ik kan dat op dat moment ook niet tegenhouden”.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat [naam] als gevolg van haar autisme niet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van seksuele handelingen kenbaar te maken en zij daartegen weerstand te bieden en dat de verdachte daarvan ook op de hoogte was. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt immers dat [naam] tijdens (veel van) de ontmoetingen dichtklapt/op slot ging en de verdachte dan liet begaan.
Achterafwas ze dan (soms) wel in staat om aan de verdachte aan te geven dat ze bepaalde dingen niet prettig vond. Daaruit volgt dat zij op het moment zelf haar wil niet kenbaar kon maken en geen weerstand kon bieden tegen de verdachte. De verdachte wist dat ook, want hij maakte regelmatig opmerkingen over het wegkruipen en bevriezen, [naam] vertelde hem dat ook achteraf en hij was gezien de conversaties goed op de hoogte van wat het autisme van [naam] inhield. Daarbij neemt de rechtbank eveneens in aanmerking dat de verdachte dertig jaar ouder is dan [naam] en het contact begon toen zij nog heel jong was en aan het begin stond van haar seksuele ontwikkeling. Dat [naam] regelmatig meeging in seksueel getinte conversaties en soms het fysieke contact met de verdachte ook wel degelijk lijkt te hebben gewild, maakt het voorgaande niet anders. Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt volgens de rechtbank immers onmiskenbaar dat [naam] bij veel van de ontmoetingen zodra het contact met de verdachte fysiek werd bevroor en achteraf aangaf het niet te hebben gewild. De verdachte had dan ook uit die keren dat het kennelijk wel goed ging niet kunnen afleiden dat het altijd goed was. Dat mocht hij evenmin uit de WhatsApp-gesprekken afleiden. Sterker nog, hij appte op enig moment zelf dat [naam] op de app anders was dan in het echt.
Seksuele handelingen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke seksuele handelingen tussen de verdachte en [naam] hebben plaatsgevonden. De rechtbank neemt daarbij de handelingen die uit de WhatsApp-gesprekken volgen als uitgangspunt.
Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt allereerst dat de verdachte en [naam] het veelvuldig hebben over (het aanraken van) haar borsten en dat de verdachte appt over ‘heiligdommetjes’, het ‘op haar ventieltjes blazen’ en het losmaken van ‘de verpakking’ De rechtbank leidt – ook gelet op wat de verdachte ter terechtzitting over deze termen heeft verklaard – daaruit af dat het gaat over het blazen op de tepels van [naam] en het losmaken van haar bh. Voorts volgt uit de WhatsApp-gesprekken dat de verdachte en [naam] het hebben over ‘belegging’ en een ‘partij overgewicht die op [naam] terechtkwam’. In combinatie met de verklaring van [naam] leidt de rechtbank daaruit af dat het gaat over het liggen op [naam] . Ook gaat het tijdens de gesprekken via WhatsApp met grote regelmaat over (tong)zoenen, aanraken (onder de kleding) en knuffelen.
[naam] heeft verklaard dat de verdachte haar knuffelde, (tong)zoende, aan haar borsten en tepels zat en daarop sabbelde en bovenop haar ging liggen en neukbewegingen maakte. Ook de verdachte heeft verklaard dat [naam] en hij knuffelden en elkaar op de mond zoenden. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij wel eens op [naam] heeft gelegen als zij aan het stoeien waren en dat hij wel eens tijdens het onder de kleding aaien over haar rug haar bh heeft losgemaakt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij [naam] ontuchtige handelingen, zoals neergelegd onder de eerste vijf gedachtestreepjes van ten laste gelegde feit 2, heeft gepleegd.
[naam] heeft in haar aangifte voorts verklaard dat de verdachte, naast voornoemde handelingen, ook andere ontuchtige en seksuele handelingen bij haar heeft verricht, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. Uit de Whats-Appgesprekken blijkt evenwel niet dat de verdachte en [naam] over dergelijke handelingen hebben gesproken, terwijl over
alleandere zaken wel uitgebreid, concreet en tot in detail werd geconverseerd. Dat levert de verwachting op dat ook over de andere (verdergaande) seksuele handelingen zou zijn gesproken. Gelet daarop ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat de seksuele handelingen zoals ten laste gelegd onder feit 1 en de ontuchtige handelingen zoals ten laste gelegd onder gedachtestreepje zes en zeven onder feit 2 hebben plaatsgevonden.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde van oordeel dat de onder de eerste vijf gedachtestreepjes neergelegde ontuchtige handelingen wettig en overtuigend zijn bewezen. De onder de zesde en zevende gedachtestreepjes neergelegde ontuchtige handelingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen en van dat deel van de tenlastelegging zal de rechtbank de verdachte dan ook partieel vrijspreken.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 6 februari 2022 te
Katwijk met [naam] , van wie hij, verdachte, wist dat
deze aan een zodanige psychische stoornis leed dat deze niet of onvolkomen in staat
was haar wil daaromtrent kenbaar te maken of daartegen
weerstand te bieden, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten
- knuffelen en
- ( tong)zoenen met die [naam] en
- het betasten van de borsten van die [naam] en
- het sabbelen en likken aan de borsten van die [naam] en
- het op de grond leggen van die [naam] en vervolgens op die [naam]
te liggen en vervolgens het brengen en wrijven en stoten van zijn lichaam
tegen het lichaam van die [naam] .

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.Oplegging van de straf en maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 1 september 2023.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een eventuele bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat aan de verdachte dient te worden opgelegd een geheel voorwaardelijke straf, eventueel met bijzondere voorwaarden dan wel een voorwaardelijke gevangenisstraf met een onvoorwaardelijke taakstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het langdurig plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer met wie hij een vertrouwensrelatie had. Hij wist dat zij vanwege haar autisme veel moeite heeft met fysiek contact en voor dergelijk contact dan ook nog niet klaar was. Ondanks deze wetenschap en ondanks het forse leeftijdsverschil van dertig jaar heeft de verdachte zich blijkbaar laten leiden door zijn seksuele gevoelens en de bevrediging daarvan. Hij heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen die dit voor het slachtoffer zou kunnen hebben en de emotionele schade die hij daarmee bij haar aanrichtte. Het slachtoffer was zestien jaar toen ze in contact kwam met de verdachte en hij heeft haar meer en meer seksueel getinte berichten gestuurd en – toen zij eenmaal meerderjarig was –
gedurende ontmoetingen seksuele handelingen bij haar verricht. Hij heeft in zijn kennelijke liefde en seksueel verlangen naar haar misbruik gemaakt van haar vertrouwen en liefde voor hem en met miskenning van haar autisme zijn eigen behoeftes bevredigd. Als het dan niet goed ging en zij dichtklapte en hem achteraf vertelde dat het voor haar niet goed was, was hij daar teleurgesteld over en gaf hij haar vervolgens een schuldgevoel. Aldus heeft hij de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer, dat met haar autisme al geen gemakkelijke weg te bewandelen had, ernstig beschadigd. Uit de slachtofferverklaring volgt ook dat de verdachte met zijn handelen haar vertrouwen heeft misbruikt en beschadigd en dat zij boos, verdrietig en teleurgesteld is. In het algemeen geldt dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd nadelige gevolgen hiervan ondervinden in hun (lichamelijke) contact en relaties met andere mensen. Verder heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Integendeel, hij heeft juist meermaals verklaard dat hij alles enkel en alleen heeft gedaan om het slachtoffer te helpen en dat nota bene
zijvervolgens misbruik heeft gemaakt van de situatie uitsluitend om aandacht te krijgen. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 april 2024, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 1 september 2023, waaruit volgt dat de verdachte nagenoeg geen problemen heeft op praktische gebieden. Zo heeft hij een maatschappelijk geaccepteerde baan, huisvesting, een stabiele thuissituatie en is geen sprake van middelengebruik of financiële problemen. De reclassering ziet echter zorgelijke factoren rondom het psychosociaal functioneren van de verdachte. De verdachte lijkt, ondanks hulp die hij zelf heeft ingeschakeld, (nog steeds) last te hebben van (onderliggende) psychosociale problematiek, waarbij het de vraag is of hij over voldoende handvatten beschikt om in contact met vrouwen zijn grenzen te herkennen en die te bewaken..
Verder volgt uit het advies dat het vanwege de ontkennende en ambivalente (proces)houding van de verdachte en het feit dat er geen sprake is van een delictverleden, lastig is om directe verbanden te leggen tussen de persoonlijke omstandigheden, (eventuele) criminogene risicofactoren en het ten laste gelegde. Wel is het zorgelijk dat de verdachte vanuit het niets een dergelijk feit heeft gepleegd. Daarnaast is het volgens de reclassering onduidelijk of het vrijwillige hulpverleningskader voldoende is om toekomstig recidiverend gedrag te voorkomen. Om hier meer zicht op te krijgen en mogelijke herhaling van het delictgedrag te voorkomen adviseert de reclassering – bij een bewezenverklaring – oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod en vermijden contact met minderjarigen.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf gelet op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en acht op basis daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie tot twaalf maanden een passend uitgangspunt. In de genoemde bandbreedte weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat het gaat om een langere periode waarin het ontucht heeft plaatsgevonden. Ook weegt de rechtbank in het nadeel mee de leeftijd van het slachtoffer en het misbruik dat de verdachte heeft gemaakt van hun vertrouwensrelatie. Tot slot weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij de schuld niet bij zichzelf legt, maar bij het slachtoffer.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden. Om een stevige stok achter de deur te bieden zal zij een deel van die gevangenisstraf, namelijk vier maanden, voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden met een deel van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarde ‘het vermijden van contact met minderjarigen’ dan wel een beroepsverbod op te leggen.
De door de rechtbank op te leggen straf is van kortere duur dan door de officier van justitie geëist, vanwege het feit dat de rechtbank de verdachte van het ten laste gelegde feit 1 zal vrijspreken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheids-beperkende maatregel op te leggen. Deze maatregel houdt in een contactverbod voor de duur van twee jaren met het slachtoffer. Bij elke overtreding van het contactverbod zal vervangende hechtenis voor de duur van twee weken worden toegepast, met een maximum van zes maanden.
Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, de intensiviteit van het contact via WhatsApp en de omstandigheid dat de verdachte er nauwelijks blijk van heeft gegeven enig inzicht te hebben in zijn handelen, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. De rechtbank ziet daarom
– gelet op artikel 38v, vierde lid Sr – aanleiding om te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 27.528,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 23.528,50 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van een deel van materiële schade, zijnde € 20.000,- aan mogelijke studievertraging, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het overige deel van de vordering dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van de verzochte vrijspraak. Subsidiair heeft zich de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde strafbare feit 2. De rechtbank gaat hierna op de afzonderlijke schadeposten in.
Mogelijke studievertraging
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘mogelijke studievertraging’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Therapie
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘therapiekosten’, is namens de benadeelde partij, anders dan de verdediging meent, tot een bedrag van € 2.175,- voldoende onderbouwd aan de hand van de facturen voor de therapiebehandeling. Het betoog van de verdediging dat therapiebehandelingen vallen onder de basisverzekering en dus niet kunnen worden toegewezen, volgt de rechtbank niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat nog daargelaten de vraag of deze kosten voor vergoeding van de zorgverzekeraar in aanmerking komen, de benadeelde partij niet verplicht is om gebruik te maken van de zorgverzekering, ook al betreft het een verplichte verzekering. Zij mag ervoor kiezen niet haar zorgverzekeraar, maar de verdachte tot vergoeding van gemaakte zorgkosten aan te spreken. De vordering tot vergoeding van deze kosten ter hoogte van € 2.175,- wordt daarom toegewezen.
Voor het resterende gedeelte van deze post ter hoogte van € 750,- zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering, zijnde toekomstige kosten voor therapiebehandeling, is namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Lidmaatschap muziekverenigingen
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘lidmaatschap van muziekverenigingen’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Namens de benadeelde partij is niet gesteld dat de lidmaatschappen niet (tijdig) konden worden opgezegd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 2.175,- aan materiële schade.
Immateriële schade
Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek geeft recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade in geval van aantasting in de persoon “op andere wijze” dan door fysiek letsel. Van de bedoelde aantasting in de persoon “op andere wijze” is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending reeds meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval met zich brengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. De gevolgen heeft de benadeelde partij ook voldoende onderbouwd. Immers, ze heeft therapie moeten ondergaan en ze wordt in haar dagelijks leven ernstig belemmerd door de gebeurtenis.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden, waaronder de vrijspraak voor feit 1 en de gedeeltelijke vrijspraak voor feit 2 en gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, van oordeel dat een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 augustus 2021 (het midden van de bewezen verklaarde periode van feit 2).
Proceskostenveroordeling verdachte
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.175,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 38v en 247 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te ‘s-Gravengave op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich zal laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling;
Contactverbod
legt op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht de maatregel op dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam] , geboren op [geboortedag 2] 2003 in [geboorteplaats 2] ;
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
De vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 4.175,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 4.175,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 augustus 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 51 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 mei 2024.