4.4.Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Beoordelingskader artikel 243 en 247 Sr
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak voor een veroordeling op grond van de artikelen 243 en 247 Sr allereerst is vereist dat vast komt te staan dat het slachtoffer leed aan een psychische stoornis en dat het slachtoffer
daardoorniet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden en dat de verdachte daarvan ook op de hoogte was.
Beoordeling
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Psychische stoornis
Uit het psychologisch/pedagogisch didactisch rapport van 15 mei 2019 volgt dat bij
[naam] (hierna: [naam] ) sprake is van een autisme spectrum stoornis, als gevolg waarvan – onder meer – het leggen van contact met anderen lastig is. [naam] begrijpt de bedoelingen van anderen niet goed, waardoor ze teleurgesteld raakt en zich onzeker voelt. Ook kan [naam] zich moeilijk uitdrukken, maakt zij nauwelijks of vluchtig oogcontact, observeert en imiteert gedrag van anderen en is weinig weerbaar. Verder ervaart [naam] het op sociaal vlak niet goed mee kunnen komen en het zich anders voelen als een last. In haar dagelijks functioneren loopt zij steeds tegen grenzen aan met angst- en paniekklachten. De rechtbank stelt aldus vast dat [naam] lijdt aan een psychische stoornis.
In staat om wil kenbaar te maken en/of te weerstand bieden
De rechtbank leidt uit de WhatsApp-gesprekken af dat de verdachte en [naam] vanaf de eerste helft van 2020 bijna twee jaar zeer intensief (dagelijks) contact met elkaar onderhielden en gedetailleerd, concreet en uitgebreid met elkaar spraken. Dat contact begon toen [naam] zestien jaar oud was, terwijl de verdachte op dat moment 46 jaar oud was. Zij leerden elkaar kennen tijdens een muziekavond van de kerk en de verdachte nam nadien contact op met [naam] met het voorstel om samen muziek te maken. De conversaties tussen de verdachte en [naam] gingen in de loop der tijd steeds meer over (seksueel) fysiek contact. Het initiatief daarvoor lag bij de verdachte. Al in 2020 hint hij op een knuffel van [naam] en geeft hij aan dat hij het jammer vindt dat die knuffel er niet in zit en dat [naam] zoveel bedenkingen heeft.
Uit de WhatsApp-gesprekken leidt de rechtbank voorts af dat [naam] meermaals vertelt aan de verdachte dat als zij gevolg van haar autisme fysiek contact moeilijk vindt. Zo appt zij onder meer op 25 augustus 2021 in reactie op de vraag van de verdachte hoe het komt dat zij moeite heeft met fysiek contact: “
Uh, daar heb ik altijd al erg veel moeite mee gehad (onderdeel van autisme)”.Verder appt [naam] op 11 september 2021:
“fysiek blijft moeilijk voor mij (dat ligt niet aan jou, dat komt door m’n autisme) en dat weet je”.
Uit de WhatsApp-gesprekken volgt verder dat de verdachte en [naam] naast de vele en lange gesprekken elkaar ook veelvuldig in het echt zien. Vaak in de avond in de kerk. [naam] en de verdachte bespreken vervolgens veelvuldig achteraf wat er tussen hen is gebeurd. Tijdens dit bespreken benadrukt [naam] met regelmaat dat zij op het moment zelf dichtklapt, op slot schiet, stil wordt of blokkeert en het dan lastig vindt om iets te zeggen of zich te uiten. Op
7 augustus 2020 appt [naam] bijvoorbeeld: “
Ik weet zoveel te praten maar op t moment dat het ‘moet’ lukt het niet. Achteraf heb ik spijt, diepe spijt”en op 9 augustus 2021 schrijft ze:
“En schiet ik, zoals je ziet meteen op slot”.
[naam] appt bovendien herhaaldelijk
achterafwat zij wel en vooral niet prettig of ongemakkelijk vindt en wanneer dingen te snel (zijn) (ge)gaan. Zo schrijft zij onder andere op 8 mei 2021:
“Zover (in mijn ogen vind ik het ‘ver’) gaan volwassene niet… dus ik was helemaal in de war. Ja, en ik dacht: je bent je daar toch wel van bewust!? Rug (gwn over me shirt), haar, gezicht, vind ik echt niet erg weetje. Maar dat andere wordt toch erg ongemakkelijk voor mij, dat vind ik niet fijn.”En even later schrijft ze:
“Ik kom en of wil ook echt nog wel op schoot, maar dan wel echt met de voorwaarde dat het niet meer gebeurd. Normaal, over me trui en benen vind ik ook niet erg. Maar de rest is toch ongemakkelijk voor mij”. Vervolgens appt [naam] op 15 mei 2021 ten aanzien van aanrakingen:
“Daar heb ik over nagedacht! Mag je bewaren voor in je dromen. Liever in je dromen. Dat houd de sfeer gewoon prettiger”.Verder schrijft zij op 14 januari 2022:
“Ja, het is geen nieuws he dat ik nu vertel dat dat te snel ging he.”In reactie daarop schrijft de verdachte:
“Tegelijkertijd laat je me zelf op zoek gaan naar… En oog je op dat moment heel ontspannen. En nu geef je aan dat het tóch weer te snel ging. Dat begrijp ik dan dus niet.”Hierop reageert [naam] vervolgens met: “
Zei ik gisterenavond ook al tegen je. Ik kan dat op dat moment ook niet tegenhouden”.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat [naam] als gevolg van haar autisme niet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van seksuele handelingen kenbaar te maken en zij daartegen weerstand te bieden en dat de verdachte daarvan ook op de hoogte was. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt immers dat [naam] tijdens (veel van) de ontmoetingen dichtklapt/op slot ging en de verdachte dan liet begaan.
Achterafwas ze dan (soms) wel in staat om aan de verdachte aan te geven dat ze bepaalde dingen niet prettig vond. Daaruit volgt dat zij op het moment zelf haar wil niet kenbaar kon maken en geen weerstand kon bieden tegen de verdachte. De verdachte wist dat ook, want hij maakte regelmatig opmerkingen over het wegkruipen en bevriezen, [naam] vertelde hem dat ook achteraf en hij was gezien de conversaties goed op de hoogte van wat het autisme van [naam] inhield. Daarbij neemt de rechtbank eveneens in aanmerking dat de verdachte dertig jaar ouder is dan [naam] en het contact begon toen zij nog heel jong was en aan het begin stond van haar seksuele ontwikkeling. Dat [naam] regelmatig meeging in seksueel getinte conversaties en soms het fysieke contact met de verdachte ook wel degelijk lijkt te hebben gewild, maakt het voorgaande niet anders. Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt volgens de rechtbank immers onmiskenbaar dat [naam] bij veel van de ontmoetingen zodra het contact met de verdachte fysiek werd bevroor en achteraf aangaf het niet te hebben gewild. De verdachte had dan ook uit die keren dat het kennelijk wel goed ging niet kunnen afleiden dat het altijd goed was. Dat mocht hij evenmin uit de WhatsApp-gesprekken afleiden. Sterker nog, hij appte op enig moment zelf dat [naam] op de app anders was dan in het echt.
Seksuele handelingen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke seksuele handelingen tussen de verdachte en [naam] hebben plaatsgevonden. De rechtbank neemt daarbij de handelingen die uit de WhatsApp-gesprekken volgen als uitgangspunt.
Uit de WhatsApp-gesprekken blijkt allereerst dat de verdachte en [naam] het veelvuldig hebben over (het aanraken van) haar borsten en dat de verdachte appt over ‘heiligdommetjes’, het ‘op haar ventieltjes blazen’ en het losmaken van ‘de verpakking’ De rechtbank leidt – ook gelet op wat de verdachte ter terechtzitting over deze termen heeft verklaard – daaruit af dat het gaat over het blazen op de tepels van [naam] en het losmaken van haar bh. Voorts volgt uit de WhatsApp-gesprekken dat de verdachte en [naam] het hebben over ‘belegging’ en een ‘partij overgewicht die op [naam] terechtkwam’. In combinatie met de verklaring van [naam] leidt de rechtbank daaruit af dat het gaat over het liggen op [naam] . Ook gaat het tijdens de gesprekken via WhatsApp met grote regelmaat over (tong)zoenen, aanraken (onder de kleding) en knuffelen.
[naam] heeft verklaard dat de verdachte haar knuffelde, (tong)zoende, aan haar borsten en tepels zat en daarop sabbelde en bovenop haar ging liggen en neukbewegingen maakte. Ook de verdachte heeft verklaard dat [naam] en hij knuffelden en elkaar op de mond zoenden. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij wel eens op [naam] heeft gelegen als zij aan het stoeien waren en dat hij wel eens tijdens het onder de kleding aaien over haar rug haar bh heeft losgemaakt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij [naam] ontuchtige handelingen, zoals neergelegd onder de eerste vijf gedachtestreepjes van ten laste gelegde feit 2, heeft gepleegd.
[naam] heeft in haar aangifte voorts verklaard dat de verdachte, naast voornoemde handelingen, ook andere ontuchtige en seksuele handelingen bij haar heeft verricht, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. Uit de Whats-Appgesprekken blijkt evenwel niet dat de verdachte en [naam] over dergelijke handelingen hebben gesproken, terwijl over
alleandere zaken wel uitgebreid, concreet en tot in detail werd geconverseerd. Dat levert de verwachting op dat ook over de andere (verdergaande) seksuele handelingen zou zijn gesproken. Gelet daarop ontbreekt bij de rechtbank de overtuiging dat de seksuele handelingen zoals ten laste gelegd onder feit 1 en de ontuchtige handelingen zoals ten laste gelegd onder gedachtestreepje zes en zeven onder feit 2 hebben plaatsgevonden.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde van oordeel dat de onder de eerste vijf gedachtestreepjes neergelegde ontuchtige handelingen wettig en overtuigend zijn bewezen. De onder de zesde en zevende gedachtestreepjes neergelegde ontuchtige handelingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen en van dat deel van de tenlastelegging zal de rechtbank de verdachte dan ook partieel vrijspreken.