ECLI:NL:RBDHA:2024:6805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 7 februari 2024 en is eerder getoetst op 27 februari 2024. De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven nader onderzoek te willen doen naar de documenten die eiser heeft ingediend, en de staatssecretaris heeft regelmatig contact onderhouden met hen. De rechtbank stelt vast dat het niet aan de staatssecretaris is om een laissez-passer af te geven, maar dat dit afhangt van de Algerijnse autoriteiten.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en blijft in stand. Het verzoek om schadevergoeding van eiser wordt afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en is openbaar gemaakt op 3 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 7 februari 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst bij uitspraak van 27 februari 2024. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde (beide via een beeldverbinding) en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
4.1.
Uit de uitspraak van 27 februari 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 20 februari 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Eisers nationaliteit is bevestigd. Eiser is in persoon gepresenteerd op 18 april 2024 en vervolgens hebben de autoriteiten van Algerije geweigerd om een laissez-passer af te geven. Zij hebben aangegeven nader onderzoek te willen doen naar de afgegeven documenten, maar inmiddels zijn er 12 dagen verstreken en de staatssecretaris kan verder niets zeggen over de duur van het onderzoek. Om dan te zeggen dat een laissez-passer nog zal worden afgegeven, is een slag in de lucht.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het presentatieverslag blijkt dat eiser en zijn gestelde partner voorafgaand aan de presentatie kopieën van een huwelijksakte en geboorteakte en foto’s hebben gestuurd aan de diplomatieke vertegenwoordiger van de Algerijnse autoriteiten. De vertegenwoordiger heeft aangegeven dit eerst te willen onderzoeken en dat daarom voor dat moment de afgifte van een laissez-passer on-hold wordt gezet. Daaruit blijkt niet dat de Algerijnse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen laissez-passer aan eiser te zullen verstrekken. De stelling van eiser ter zitting dat de vertegenwoordiger tegen hem heeft gezegd dat hij geen laissez-passer zal krijgen is niet onderbouwd en blijkt ook niet uit het presentatieverslag. De staatssecretaris heeft ook aangegeven dat de Dienst Terugkeer en Vertrek niet heeft aangegeven, zoals eiser heeft gesteld, dat eiser zal worden vrijgelaten omdat er geen laissez-passer is. De aanvraag voor een laissez-passer is nog steeds in behandeling. Verder is van belang dat het niet in de macht van de staatssecretaris ligt om aan eiser een laissez-passer af te geven, maar hij is daarvoor afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten. De staatssecretaris mag de Algerijnse autoriteiten enige tijd gunnen om onderzoek te doen naar de toegezonden documenten en te beoordelen of een laissez-passer zal worden afgegeven. Op dit moment kan dan ook niet gezegd worden dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Sinds de presentatie heeft de staatssecretaris niets ondernomen om alsnog de laissez-passer afgegeven te krijgen. Er is ook niet op dossierniveau nog contact geweest met de (diplomatieke vertegenwoordiger van de) Algerijnse autoriteiten.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het voortgangsrapport blijkt dat de staatssecretaris voorafgaand aan de presentatie regelmatig heeft gerappelleerd en vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Tijdens de presentatie op 18 april 2024 heeft de diplomatieke vertegenwoordiger van de Algerijnse autoriteiten aangegeven nader onderzoek te willen doen naar de ingebrachte documenten. Zoals hiervoor al is overwogen mag de staatssecretaris de Algerijnse autoriteiten enige tijd gunnen om dat onderzoek te verrichten. Daar hoeft de staatssecretaris dan niet meteen op te rappelleren. De staatssecretaris heeft op de zitting aangegeven dat zij op 29 april 2024 nog contact heeft gehad met de Dienst Terugkeer en Vertrek en dat zij hebben aangegeven dat er constant contact zal worden gezocht met de diplomatieke vertegenwoordiger van de Algerijnse autoriteiten om te vragen naar de stand van zaken. Er is geen aanleiding daaraan te twijfelen. Daarmee werkt de staatssecretaris nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem), ECLI:NL:RBDHA:2024:2376.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.