ECLI:NL:RBDHA:2024:6803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
NL23.32843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag als kennelijk ongegrond en het recht op een nader gehoor

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, diende op 24 september 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 10 oktober 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet was verschenen bij het nader gehoor en zijn asielmotieven niet had toegelicht. De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond niet terecht is. Eiser had niet de kans gekregen om zijn asielmotieven naar voren te brengen, wat in strijd is met de wettelijke bepalingen. De rechtbank stelt vast dat er geen volledig onderzoek naar de aanvraag heeft plaatsgevonden, aangezien eiser niet is gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.

De rechtbank benadrukt dat het recht op een eerlijk proces en de mogelijkheid om asielmotieven naar voren te brengen essentieel zijn in het asielproces. De uitspraak onderstreept de noodzaak voor de staatssecretaris om de wettelijke procedures te volgen en de rechten van asielzoekers te respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32843

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 24 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 10 oktober 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Volgens verweerder heeft eiser geen behoefte aan internationale bescherming omdat hij overlast heeft veroorzaakt op de opvangvoorziening waar hij verbleef door spullen bij andere bewoners weg te nemen, niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit en de procedure heeft gefrustreerd door niet te verschijnen op dag 1 van de procedure en ook niet bij het nader gehoor. De staatssecretaris heeft verder de leeftijd van eiser op basis van een zogenaamde leeftijdsschouw aangenomen als overeenkomend met een geboortedatum van [geboortedag] 2005. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eiser, door niet te verschijnen en zijn asielredenen dus niet toe te lichten, alleen aangelegenheden heeft genoemd die niet relevant zijn bij de vraag of hij recht hebt op een vergunning zoals bedoeld in artikel 28 van de Vw.
5. Eiser heeft kort – weergegeven – aangevoerd dat hij wel degelijk minderjarig is, dat hij gezien zijn leeftijd, nog een tweede kans zou moeten krijgen om zijn asielmotieven tijdens een nader gehoor naar voren te brengen, en dat de belangen van het kind ten onrechte niet bij de beoordeling zijn betrokken. Verder had verweerder de aanvraag niet moeten afwijzen als kennelijk ongegrond maar deze buiten behandeling moeten stellen.
Over de leeftijd van eiser
6. De rechtbank overweegt dat twee ambtenaren van de AVIM [1] op basis van lichamelijke kenmerken en het gedrag van eiser unaniem hebben geconcludeerd dat eiser meerderjarig is. [2] Tijdens het aanmeldgehoor heeft een ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst op basis van lichamelijke kenmerken, gedrag en verklaringen van eiser geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. Volgens Werkinstructie 2023/6 Leeftijdsbepaling wordt in dat geval de leeftijd van eiser in de systemen aangepast. [3]
7. Eiser heeft de juistheid van de door verweerder gehanteerde methode niet bestreden. Ook heeft hij geen bewijs geleverd van zijn gestelde minderjarigheid. Onder die omstandigheden is er geen reden om te oordelen dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser meerderjarig is.
8. Dat betekent dan ook dat de gronden die eiser heeft aangevoerd waarin als uitgangspunt wordt genomen dat eiser minderjarig is, niet kunnen slagen.
Over de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond
9. De rechtbank is het wel met eiser eens dat verweerder ten onrechte de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
10.1
Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn (hierna: Pri), indien de vreemdeling bij indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28.
10.2
In artikel 32, eerste lid, van de Pri is bepaald dat lidstaten een verzoek enkel als ongegrond kunnen afwijzen wanneer de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU. In het tweede lid is bepaald dat in gevallen van ongegronde verzoeken waarop een van de artikel 31, achtste lid, vermelde omstandigheden van toepassing is, de lidstaten een verzoek tevens als kennelijk ongegrond beschouwen, indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.
10.3
In de Memorie van Toelichting [4] (MvT) bij de implementatie van de Pri in de Vw staat dat voor het kennelijk ongegrond verklaren van een aanvraag wel een volledig onderzoek naar de aanvraag zal plaatsvinden. De gronden voor afwijzing als kennelijk ongegrond kunnen naar hun aard immers pas worden aangenomen wanneer hier onderzoek naar is gedaan Ook staat in de MvT dat de bevoegdheid tot buiten behandeling stellen zijn grondslag vindt in artikel 28 van de Pri. Het buiten behandeling stellen van een aanvraag is aan de orde wanneer er nog geen definitieve beslissing kan worden genomen, maar de behandeling van de aanvraag ook niet kan worden voortgezet. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer de asielzoeker in een vroeg stadium van de procedure vertrekt of niet meer op komt dagen bij gehoren, maar zijn aanvraag niet intrekt. Het buiten behandeling stellen heeft een facultatief karakter, dit wil zeggen dat niet in alle gevallen waarin aan de voorwaarden is voldaan, de aanvraag ook buiten behandeling zal worden gesteld. Voorts wordt opgemerkt dat in de regel de aanvraag definitief zal worden afgedaan wanneer er een nader gehoor heeft plaatsgevonden. Wanneer er geen nader gehoor heeft plaatsgevonden, zal de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. In die gevallen is immers doorgaans nog onvoldoende informatie beschikbaar om een inhoudelijk oordeel op te baseren.
11. Verweerder stelt dat de in dit geval toegepaste werkwijze, kennelijk ongegrondverklaring in plaats van buiten-behandelingstelling, heeft plaatsgevonden bij wijze van proef, om het asielproces zo efficiënt mogelijk in te richten. De ervaring is namelijk dat een aantal aanvragers om asiel, met name de aanvragers die overlast veroorzaken, een aanvraag indient, verdwijnt voordat het nader gehoor is afgenomen, maar zich na verloop van tijd opnieuw meldt. Buiten behandelingstelling van een dergelijke aanvraag betekent dat als de aanvrager opnieuw een aanvraag indient, het gehoor alsnog moet worden afgenomen en dus ingepland, met het risico dat de aanvrager zich dan weer niet meldt. Dat legt beslag op de capaciteit van de IND. Een kennelijk ongegrondverklaring van de aanvraag maakt bij een nieuwe aanvraag dat het om een herhaald verzoek gaat. Dat maakt dat de aanvrager bij zijn nieuwe aanvraag zijn asielmotieven in een formulier moet toelichten. De aanvrager kan het proces dan minder makkelijk frustreren. De Pri biedt voldoende ruimte om dit zo te doen.
12. De rechtbank begrijpt de wens van verweerder om het asielproces zo in te richten dat de capaciteit die nodig is voor het behandelen van asielaanvragen niet wordt verspild. Dit rechtvaardigt echter niet dat van geldende wettelijke bepalingen wordt afgeweken, wat de staatssecretaris in dit geval doet. Er heeft een aanmeldgehoor plaatsgevonden en daarin is, in lijn met de aard van een dergelijk gehoor, niet naar de asielmotieven van eiser gevraagd. Bij het nader gehoor is eiser niet verschenen. Hij heeft daardoor zijn asielmotieven niet naar voren gebracht, is dus niet gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming en er heeft dus geen volledig onderzoek naar de aanvraag plaatsgevonden. Daarmee kon de staatssecretaris, gelet op de bepalingen en de MvT die hierboven zijn aangehaald, artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw niet gebruiken om eisers asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de wet. [5] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Dit omdat het aan de staatssecretaris is om eiser te horen over zijn verzoek om internationale bescherming. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
13.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Die kosten worden vastgesteld met behulp van het Besluit proceskosten bestuursrecht en bedragen € 1750,- (1 punt voor het beroep, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, waarde per punt is € 875, met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 oktober 2023;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Proces-verbaal van 24 september 2023.
3.WI 2023/6, paragraaf 2.3.1.
4.Kamerstukken II, 2014/15, 34088, nr.3.
5.Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).