ECLI:NL:RBDHA:2024:6802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/5700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing op bezwaar inzake de vergoeding van bezwaarkosten in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vergoeding van bezwaarkosten. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.J. Ladrak, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd bepaald dat hij per 7 juli 2020 geen WIA-uitkering meer zou ontvangen. Na een aantal beslissingen en een eerdere uitspraak van de rechtbank op 28 december 2022, waarin het beroep gegrond werd verklaard, heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. In deze beslissing werd eiser voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht en werd een vergoeding van bezwaarkosten toegekend.

Echter, in het bestreden besluit van 30 juni 2023 stelde het UWV dat de vergoeding van de bezwaarkosten al eerder was toegekend en dat deze kosten niet opnieuw vergoed konden worden. Eiser ging hiertegen in beroep, stellende dat de vergoeding van de bezwaarkosten rechtmatig was toegekend in de gewijzigde beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft het bestreden besluit beoordeeld en vastgesteld dat het UWV de vergissing in de eerdere beslissing op bezwaar mocht herstellen. De rechtbank oordeelde dat de vergoeding van de bezwaarkosten al was toegekend en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV in stand blijft. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5700

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.J. Ladrak),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

In het besluit van 6 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per 7 juli 2020 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) meer ontvangt. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 30 september 2020 (het gewijzigde primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per 7 mei 2020 voor 39,18% arbeidsongeschikt is en recht heeft op een WIA-uitkering. In dit besluit staat dat het primaire besluit is ingetrokken. Eisers bezwaar heeft van rechtswege betrekking op dit besluit.
In het besluit van 5 januari 2021 (de beslissing op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar tegen het gewijzigde primaire besluit gegrond verklaard en bepaald dat eiser per 7 mei 2020 voor 48,79% arbeidsongeschikt is. In de beslissing op bezwaar staat dat de kosten tot een bedrag van € 525,- worden vergoed.
Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld. In de uitspraak van 28 december 2022 is het beroep gegrond verklaard en is verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
In het besluit van 3 februari 2023 (de gewijzigde beslissing op bezwaar) heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen en bepaald dat eiser voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht. In dit besluit staat dat verweerder de bezwaarkosten tot een bedrag van € 597,- zal vergoeden.
In het besluit van 30 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat de vergoeding van de bezwaarkosten al is toegekend met de beslissing op bezwaar van 5 januari 2021en dat deze kosten niet opnieuw worden vergoed.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Partijen zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Gronden van eiser
1. Eiser voert aan dat de vergoeding van de bezwaarkosten met de beslissing op bezwaar is toegekend omdat het primaire besluit is vervangen door het gewijzigde primaire besluit wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Het arbeidsongeschiktheids-percentage was foutief berekend waardoor eiser geen recht had op een uitkering. Omdat het inhoudelijke beroep in die procedure bij uitspraak van 28 december 2022 gegrond was verklaard, diende verweerder ook de proceskosten in bezwaar te vergoeden. Dit heeft verweerder ook bepaald in de gewijzigde beslissing op bezwaar. Dit is een rechtmatige beslissing en hierbij is geen sprake van een kennelijke vergissing.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergoeding van de bezwaarkosten al met de beslissing op bezwaar is toegekend. Daarom is met het bestreden besluit aan eiser meegedeeld dat verweerder per abuis in de gewijzigde beslissing op bezwaar heeft aangegeven de bezwaarkosten te vergoeden.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank merkt het bestreden besluit aan als een gewijzigde beslissing op bezwaar ten aanzien van de vergoeding van de proceskosten in bezwaar, zodat daartegen beroep openstaat.
4. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser bezwaar heeft gemaakt met het bezwaarschrift van 26 mei 2020. Op dit bezwaar heeft verweerder voor de eerste keer een beslissing genomen op 5 januari 2021. Na de vernietiging van deze beslissing op bezwaar door de rechtbank in de uitspraak van 28 december 2022, heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen met het besluit van 3 februari 2023. Dit besluit is nog steeds een beslissing op het bezwaar van eiser van 26 mei 2020.
6. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) [1] wordt voor de vergoeding van de bezwaarkosten een punt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift. Voor alle overige schriftelijke aanvullingen op het bezwaarschrift kunnen geen extra punten worden toegekend.
7. Verweerder heeft in het besluit van 5 januari 2021 al een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in bezwaar toegekend ter hoogte van 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift. Daarmee heeft verweerder vergoed wat op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komt. Verweerder heeft daarom in de beslissing op bezwaar van 3 februari 2023 ten onrechte nogmaals een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar toegekend. Met het bestreden besluit heeft verweerder deze kennelijke vergissing mogen herstellen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb, in samenhang met onderdeel A5 van de bijlage bij het Bpb.