ECLI:NL:RBDHA:2024:6796
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Vietnamese minderjarige met beroep op mensenhandel en katholiek geloof
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024, wordt het beroep van een Vietnamese asielzoeker tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die stelt minderjarig te zijn, heeft op 29 maart 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 april 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 1 mei 2024 zijn de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de verweerder aanwezig.
De eiser legt aan zijn asielaanvraag een verhaal ten grondslag waarin hij stelt dat hij geld heeft geleend van een bende, die hem vervolgens heeft mishandeld en gedreigd heeft hem te schaden bij terugkeer naar Vietnam. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de problemen met de bende terecht niet geloofwaardig heeft geacht, omdat de eiser inconsistent en tegenstrijdig heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij minderjarig is, ondanks het overleggen van een vertaalde geboorteakte. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.
De rechtbank wijst ook het beroep op mensenhandel en de stelling dat het katholieke geloof van de eiser een relevant element is, af. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Vietnam, en dat de asielprocedure niet gepauzeerd hoeft te worden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.