ECLI:NL:RBDHA:2024:6791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische vreemdeling in het kader van de Dublinverordening en de beoordeling van voortvarend handelen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Toonders, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 19 april 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft betwist dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico is dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en dat er lichter middelen beschikbaar zijn, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, gezien de eerdere asielaanvragen van de eiser in verschillende Europese landen en het feit dat hij geen paspoort of geld heeft om zelfstandig naar Spanje te vertrekken. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond is en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17506

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op
24 april 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 26 april 2024 een reactie op de gronden van beroep ingediend. De rechtbank heeft op 29 april 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben.
De maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast de lichte gronden voldoende toegelicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
Voortvarend handelen
6.
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Niet is gebleken dat een overdrachtsbesluit is opgemaakt en dat enige voortgang wordt gemaakt met de overdracht.
7. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Gebleken is dat verweerder op 13 maart 2024 het besluit heeft genomen dat eisers asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen en dat dat besluit ook geldt als overdrachtsbesluit. Verder is gebleken dat verweerder heeft aangekondigd dat eiser op 6 mei 2024 zal worden overgedragen aan Spanje. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een lichter middel. Eiser zal zelfstandig vertrekken naar Spanje als dat aan hem wordt opgedragen. Tot aan zijn vertrek naar Spanje kan eiser verblijven bij vrienden. Deze omstandigheden hadden, in samenhang met eisers claustrofobie en mogelijke epileptische aanvallen, moeten leiden tot toepassing van een lichter middel.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden van de maatregel volgt dat sprake is van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft in meerdere Europese landen asiel aangevraagd en is eerder, na ontvangst van het besluit van 13 maart 2024, met onbekende bestemming vertrokken. Ook heeft eiser geen paspoort en geld waarmee hij zelfstandig naar Spanje kan vertrekken. De enkele verklaring van eiser dat hij bereid is om zelfstandig terug te keren naar Spanje, heeft verweerder dan ook onvoldoende kunnen achten. De medische omstandigheden van eiser heeft verweerder ook onvoldoende kunnen achten. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Verder heeft verweerder terecht gewezen op de medische zorg die voorhanden is in het detentiecentrum. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toets

8.
Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.