ECLI:NL:RBDHA:2024:6781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
4 mei 2024
Zaaknummer
09/034234-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en bedreiging: afdoening door de rechtbank Den Haag

Op 3 mei 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld en bedreiging. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer van de rechtbank, na verwijzing door de politierechter. De verdachte, geboren in 1987 in Suriname, werd beschuldigd van het mishandelen van zijn ex-partner op 1 februari 2023 en het bedreigen van haar op 17 januari 2023. Tijdens de zitting op 26 april 2024 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak voor het mishandelen bepleitte en zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank voor de bedreiging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ex-partner meermalen heeft mishandeld en haar via WhatsApp heeft bedreigd met de dood. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte werd als strafbaar beschouwd, en de rechtbank legde een gevangenisstraf op van 45 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod en een locatieverbod voor de duur van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het risico op recidive. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat de rechtbank verontrustend vond. De rechtbank besloot geen tbs met voorwaarden op te leggen, maar legde wel bijzondere voorwaarden op voor reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/034234-23 en 09/160701-20 (tul)
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1987 te [geboorteplaats] (Suriname),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. den Haan en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. O.E. de Jong naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 februari 2023 te ’s-Gravenhage [naam 1] heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal, in/tegen het het gezicht en/of het hoofd en/of op/tegen het lichaam te slaan, stompen en/of schoppen;
2
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te 's-Gravenhage [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] (via What's App) dreigend de woorden toe te voegen:
- "Als merk dat je vieze kanker Marokkaan in die huis laat komen of die kanker kan
dan maak ik jouw dood" en/of
- "En ik beloof je dat ik je na de dood stuur",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen voor feit 1
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023035251, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 77).
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 2 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 10 - 13):
Ik ben 1 februari 2023 mishandeld door mijn ex-partner genaamd [verdachte] in mijn woning. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij heel vaak met zijn gebalde rechtervuist op de bovenkant van mijn hoofd sloeg. Ik voelde keer op keer een bonkende pijn op mijn hoofd. Ik heb nu nog steeds een pijn op mijn hoofd en ik heb hoofdpijn. Nadat [verdachte] mij op mijn hoofd sloeg heeft hij mij met een vuistslag op mijn linkeroor, mijn rechteroog, meerdere malen op mijn armen, benen en een hoop andere plekken op mijn lichaam geslagen. Ik voelde steeds een bonkende pijn. Mijn lichaam zit onder de blauwe plekken die nu allemaal nog steeds zeer doen.
2. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 26 april 2024, van de foto’s op de pagina’s 64 tot en met 69 van het dossier, die zijn getoond ter terechtzitting:
De rechtbank neemt waar:
- op foto 1 (p. 64) een verkleuring op de huid onder het rechteroog van [naam 1] ;
- op foto 2 (p. 65) een verkleuring op de huid op de linker bovenarm van
[naam 1] ;
- op foto 3 (p. 66) een verkleuring op de huid op de knie van [naam 1] ;
- op foto 4 (p. 67) een verkleuring op de huid op de linker onderarm van
[naam 1] ;
- op foto 5 (p. 68) een verkleuring op de huid op het linker oor van [naam 1] ;
- op foto 6 (p. 69) een verkleuring op de huid op de rechter knie van [naam 1] .
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 april 2024, voor zover inhoudende:
Op 1 februari 2023 was ik in de woning van mijn ex-partner [naam 1] in [plaats] . Er ontstond een worsteling tussen ons, waarbij ik haar heb geduwd.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen voor feit 2
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023035251, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 77).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 april 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 2 februari 2023 (p. 10 - 13);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 februari 2023, (p. 19 - 20), met fotobijlage (p. 70 – 77).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 1 februari 2023 te ’s-Gravenhage [naam 1] heeft mishandeld door haar meermalen in/tegen het gezicht en het hoofd en op/tegen het lichaam te slaan
enstompen;
2
hij op 17 januari 2023 te ’s-Gravenhage [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam 1] (via WhatsApp) dreigend de woorden toe te voegen:
- "Als merk dat je vieze kanker Marokkaan in die huis laat komen of die kanker kan
dan maak ik jouw dood" en
- "En ik beloof je dat ik je na de dood stuur".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte op de voet van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met zijn ex-partner [naam 1] en een locatieverbod voor haar woning aan het [adres 2] in [plaats] met een straal van 250 meter, beide voor de duur van drie jaren, met vervangende hechtenis voor de duur van een week voor iedere keer dat niet aan een of beide maatregelen wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en eventueel een maatregel op grond van artikel 38v Sr.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zijn ex-partner mishandeld in haar woning, de plek waar zij zich in het bijzonder veilig zou moeten kunnen voelen. Hierdoor heeft hij haar niet alleen pijn en letsel bezorgd, maar ook haar gevoel van veiligheid aangetast.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-partner. Hij heeft haar met schokkende teksten bedreigd met de dood. De verdachte heeft haar daardoor schrik en angst aangejaagd.
De rechtbank acht het zorgelijk dat een langdurend conflict in de huiselijke sfeer, waarbij jonge kinderen zijn betrokken, is uitgelopen op twee strafbare feiten, en neemt de verdachte dit huiselijk geweld kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 maart 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten die zijn gepleegd tegen dezelfde ex-partner. Dat de verdachte zich nu weer ten opzichte van zijn ex-partner schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld en bedreiging, acht de rechtbank verontrustend.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van dr. O.M. Guddat, psychiater, en drs. J. Stroink, arts in opleiding tot medisch specialist (psychiatrie), van
14 juli 2023 en van drs. G.J.J. Voorhorst, GZ-psycholoog, van 3 oktober 2023.
De psychiater en psycholoog (hierna: de deskundigen) hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van afhankelijkheid van cannabis (in lichte mate) en antisociale en narcistische trekken in de persoonlijkheid. Daarnaast zijn er duidelijke aanwijzingen voor een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking. Deze persoonlijkheidstrekken waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundigen adviseren om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. Omdat er veel risicofactoren aanwezig zijn en slechts een beperkt aantal beschermende factoren, schatten de deskundigen de kans op recidive in als hoog. De deskundigen adviseren de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 23 april 2024, opgemaakt door [naam 2] , reclasseringswerker. De reclassering concludeert dat bij de verdachte sprake is van instabiliteit op de diverse leefgebieden, waaronder middelengebruik en psychosociaal functioneren, en schat het risico op recidive in als hoog. De reclassering adviseert geen tbs met voorwaarden op te leggen omdat de verdachte daar geen medewerking aan wenst te verlenen. Desondanks heeft de reclassering wel bijzondere voorwaarden opgesteld. De reclassering adviseert een contact- en gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr, met dadelijke uitvoerbaarheid.
Deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden
Wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om van de adviezen van de deskundigen, opgenomen in de Pro Justitia rapportages, af te wijken. De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
De rechtbank zal aan de verdachte niet de maatregel van tbs met voorwaarden opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat, alles afwegende, een te verstrekkende maatregel. De verdachte heeft zich gedurende de afgelopen veertien maanden grotendeels gehouden aan de voorwaarden die de rechtbank heeft verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis en hij heeft ook geen contact meer met zijn ex-partner, de aangeefster. De rechtbank ziet hierin voldoende aanknopingspunten om binnen het kader van een voorwaardelijk strafdeel een behandeling van de stoornissen en het terugdringen van het recidiverisico te verwezenlijken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zal meewerken aan een behandeling bij De Waag. De rechtbank is van oordeel dat die behandeling kan plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden, verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 45 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Hieraan zal de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: het meewerken aan reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling, een middelenverbod inclusief het meewerken aan middelencontrole, en het meewerken aan schuldhulpverlening/beschermingsbewind.
De rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Gelet op de inhoud van de documentatie van de verdachte en van de Pro Justitia rapportages en het reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, aanleiding om op grond van artikel 38v Sr vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen, te weten een contactverbod met zijn ex-partner/aangeefster [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 1990 in [geboorteplaats] (Suriname) en een locatieverbod, inhoudende in dat de verdachte zich niet binnen een straal van 250 meter van het adres [adres 2] , [postcode 2] [plaats] mag begeven.
De maatregelen gelden voor de duur van drie jaren en voor iedere keer dat de verdachte (een van) deze maatregelen overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van een week, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank zal de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon.
Voorlopige hechtenis
Omdat de verdachte het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf al in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 6 februari 2023 gevorderd dat de bij parketnummer 09/160701-20 door de politierechter Den Haag op 27 oktober 2020 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 16 dagen ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen, omdat niet is gebleken dat de proeftijd, behorende bij deze veroordeling, is verlengd, waardoor niet is gebleken dat de thans bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd binnen de proeftijd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel moet worden afgewezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 6 februari 2023 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te Den Haag van 27 oktober 2020, nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de thans bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd binnen de proeftijd behorende bij deze veroordeling.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 38v, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
45 (VIJFENVEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
30 (DERTIG) DAGEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk drie werkdagen na dit vonnis meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, op het adres [adres 3] te [plaats] , en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke forensisch ambulante behandelinstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematiek;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek en/of urineonderzoek;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen en desgewenst meewerkt aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
locatieverbod
legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur van drie jaren niet zal ophouden binnen een straal van 250 meter van het woonadres van zijn ex-partner [naam 1] , welk woonadres op dit moment [adres 2] , [postcode 2] te [plaats] betreft;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een week voor iedere keer dat niet aan (een van de gestelde voorwaarden van) de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
contactverbod
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn ex-partner [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 1990 in [geboorteplaats] (Suriname);
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van zes maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij het vonnis van de politierechter te Den Haag van 27 oktober 2020, gewezen onder parketnummer 09/160701-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2024.