ECLI:NL:RBDHA:2024:6738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
NL24.10325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en afwijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 18 maart 2024 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, aangezien de Dublin-claim door Roemenië was afgewezen. Eiser betoogde dat hij onterecht in vreemdelingenbewaring was gesteld, omdat er geen proces-verbaal van overbrenging was opgemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, en dat de bewaring noodzakelijk was voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van eiser. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.10325
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Bentaieb. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
De grondslag van de maatregel van bewaring
1. Eiser heeft aangevoerd dat hij een zogenoemde Dublin-claimant is en dat hij (dus) op onjuiste titel in vreemdelingenbewaring is gesteld. Die bewaring is daarom onrechtmatig.
2. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat Nederland verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag omdat de andere lidstaat (in dit geval Roemenië) de Dublinclaim heeft afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het voortraject
3. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van een gebrek in het voortraject omdat er geen proces-verbaal overbrenging en ophouding (formulier M105) is opgemaakt. Volgens
de registratiekaart van de DJI zou zijn strafrechtelijke detentie pas eindigen op 8 april 2024. Ook om die reden is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
4. De rechtbank overweegt dat uit de meest recente registratiekaart van de DJI d.d. 13 februari 2024 blijkt dat eisers strafrechtelijke detentie eindigde op 9 maart 2024. De staatssecretaris heeft tijdens de strafdetentie al het vereiste onderzoek verricht en vervolgens is eiser op 9 maart 2024 direct in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit blijkt ook uit de maatregel van bewaring zelf. Eiser is niet opgehouden en om die reden is er geen formulier M105 opgemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.

De gronden van de maatregel van bewaring

5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de zware grond 3a gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt dat de feitelijke juistheid van deze grond in de maatregel van bewaring voldoende is gemotiveerd. Dat eiser een asielzoeker is, betekent niet dat de zware grond 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen. De zware gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.