ECLI:NL:RBDHA:2024:6733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
NL24.9301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 26 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat de opvang in Duitsland niet voldoet aan de eisen en dat hij vreest voor indirect refoulement. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij eiser bijzondere omstandigheden kan aantonen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers en is openbaar gemaakt op 8 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.9301
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Opvang en gratis rechtsbijstand
5. Eiser voert aan dat de opvang in Duitsland niet aan de eisen voldoet, onder meer vanwege de omstandigheden in de opvang. Eiser verwijst daartoe naar de AIDA-rapporten over Duitsland, update 2021 en 2022. Verder is het recht op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging volgens eiser illusoir, omdat eerst door de Duitse autoriteiten wordt beoordeeld of hij daar recht op heeft. Eiser vreest daarom ook voor indirect refoulement. Eiser voert verder aan dat hij niet weet waar en hoe hij een klacht zou moeten indienen in Duitsland en ook geen Duits spreekt. Ook voelde hij zich destijds niet veilig in Duitsland en heeft hij geen vertrouwen in de Duitse autoriteiten.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in is geslaagd. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het AIDA-rapport update 2022 weliswaar moeilijkheden in de Duitse opvang benoemt, maar dat alleen rechtvaardigt niet de conclusie dat eiser terechtkomt in een situatie van verregaande materiële deprivatie of dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Verder is het niet in strijd met de Procedurerichtlijn dat in Duitsland een beoordeling plaatsvindt van het recht op kosteloze rechtsbijstand. Uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn volgt namelijk dat kosteloze rechtsbijstand niet onbeperkt is en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld. Ook stelt de staatssecretaris terecht dat eiser kan klagen als hij vindt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand wordt onthouden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat er (bij voorbaat) een risico is op indirect refoulement. De Duitse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Er zijn geen aanknopingspunten dat een asielverzoek van eiser niet zorgvuldig zal worden behandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De staatssecretaris hoefde in wat eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding te zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.