ECLI:NL:RBDHA:2024:6733
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 26 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat de opvang in Duitsland niet voldoet aan de eisen en dat hij vreest voor indirect refoulement. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij eiser bijzondere omstandigheden kan aantonen.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers en is openbaar gemaakt op 8 april 2024.