Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 1 maart 2024, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die is gebaseerd op artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 maart 2024, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H. Drenth, en een tolk, A. Khabote. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd vertegenwoordigd door mr. J.M.M. van Gils.
De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was. Eiser stelde dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij niet onmiddellijk na zijn strafrechtelijke detentie naar een detentiecentrum is overgebracht, maar enige tijd in een politiecel heeft verbleven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren.
Eiser voerde aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten overwegen, omdat hij islamitisch gehuwd is met een vrouw in Frankrijk. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen, aangezien eiser geen rechtmatig verblijf in Frankrijk had en nog steeds naar Algerije moest terugkeren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting naar Algerije was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.