ECLI:NL:RBDHA:2024:6698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.10373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft op 5 maart 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 18 maart 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat de maatregel niet met redenen was omkleed en dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de informatieplicht. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de staatssecretaris niet expliciet de omstandigheden had vermeld die de maatregel rechtvaardigden, de nadere motivering voldoende inzicht bood in de redenen voor de maatregel. De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar dat de staatssecretaris wel tekort was geschoten in de informatieplicht. Desondanks oordeelde de rechtbank dat dit gebrek niet heeft geleid tot een nadelige situatie voor eiser, aangezien hij bijstand had van zijn gemachtigde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 maart 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.10373
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 5 maart 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd (de maatregel), op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.G.C. van Riet, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Obal. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2004. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn achternaam [.....] is.
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
2. Eiser stelt dat artikel 5.3, eerste lid, eerste volzin, van het Vb is geschonden, aangezien volgens hem de maatregel van bewaring niet met redenen is omkleed. De staatssecretaris heeft in de maatregel wel de juridische grondslag aangekruist, maar heeft niet aangekruist op welke omstandigheid of omstandigheden de maatregel wordt gevorderd. Verder heeft de staatssecretaris volgens eiser niet voldaan aan de informatieplicht, als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vb. Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring is aan eiser namelijk niet meegedeeld – in een taal die hij verstaat – wat de redenen van de bewaring zijn, dat hij beroep kan instellen tegen de maatregel en dat hij de mogelijkheid heeft om gratis rechtsbijstand aan te vragen. Ook blijkt niet dat er aan eiser
een informatiefolder is uitgereikt of dat de redenen van de bewaring met hem zijn besproken in het gehoor voorafgaand aan de bewaring.
Volgens eiser zijn er dus twee gebreken. Dit dient er volgens hem toe te leiden dat de belangenafweging in zijn voordeel uitvalt.
3. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van artikel 5.3, eerste lid, eerste volzin, van het Vb. Hoewel de staatssecretaris in de maatregel inderdaad niet heeft aangekruist op grond van welke omstandigheid of omstandigheden de maatregel is gevorderd, blijkt uit de nadere motivering van de maatregel duidelijk welke die omstandigheden zijn. De staatssecretaris heeft namelijk inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van zijn vertrek of van de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In zoverre is de maatregel is dus wel degelijk met redenen omkleed. Op dit punt treft de beroepsgrond dus geen doel.
4. De rechtbank volgt eiser wel in zijn standpunt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de informatieplicht. Niet gebleken is immers dat eiser bij het uitreiken van het besluit tot oplegging van de maatregel schriftelijk en in een taal die hij begrijpt is geïnformeerd over de redenen van de bewaring, over de beroepsmogelijkheid en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De staatssecretaris kan zich er in dit verband niet op beroepen dat aan eiser ook op 23 februari 2024 een maatregel is opgelegd, dat die gebaseerd was op dezelfde gronden als de huidige maatregel en dat eiser bij het opleggen van de vorige maatregel al geïnformeerd was omtrent zijn rechten. De informatieplicht van artikel
5.3
van het Vb geldt namelijk bij het opleggen van elke (nieuwe) maatregel.
5. De geconstateerde schending leidt tot een belangenafweging. Naar het oordeel van de rechtbank valt die in het nadeel van eiser uit. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser van meet af aan bijstand heeft gehad van zijn gemachtigde. Deze heeft (of had) hem kunnen informeren over de gronden van de maatregel. Zijn gemachtigde heeft voorts ook beroep ingesteld tegen de maatregel. In zoverre is eiser door het gebrek niet in zijn belangen geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die
niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.1
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
1. Zie artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.