ECLI:NL:RBDHA:2024:6691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.13869 en NL24.13870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Georgische eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Georgische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, geboren in 1992, heeft op 8 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 maart 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 11 april 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

Eiser heeft aangevoerd dat hij bedreigd werd door wijkgenoten nadat hij weigerde methadon te smokkelen en dat hij vanwege schulden en geldproblemen in Georgië naar Nederland wil komen. De rechtbank oordeelt dat Georgië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de Georgische autoriteiten kan krijgen. De rechtbank volgt de redenering van verweerder dat eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd, en dat hij ook bescherming kan inroepen bij de autoriteiten in Georgië.

Echter, de rechtbank oordeelt dat het inreisverbod dat aan eiser is opgelegd niet terecht is, omdat verweerder erkent dat er al een inreisverbod van zes jaar uit Duitsland tegen eiser van kracht is. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder voor zover het betreft het inreisverbod, maar verklaart het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 2.625,-. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13869 en NL24.13870
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. C.Z.A.M. Skanderova),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Franca).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser is geboren op [geboortedag] 1992 en heeft de Georgische nationaliteit. Hij heeft op 8 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 23 maart 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser werd door wijkgenoten gevraagd om methadon te smokkelen uit het ziekenhuis. Nadat hij dit had geweigerd, werd hij door hen bedreigd met de dood. Daarnaast heeft eiser schulden in Georgië en geldproblemen en wil hij daarom werken in Nederland.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • bedreiging van jongens in de wijk.
Verweerder heeft beide elementen geloofwaardig gevonden. Toch krijgt eiser geen verblijfsvergunning asiel, omdat Georgië gezien wordt als veilig land van herkomst. Dat betekent dat eiser voor zijn problemen de bescherming van de Georgische autoriteiten kan inroepen. Eiser heeft dit niet gedaan en heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vragen van bescherming van de autoriteiten voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd en hem een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Verweerder heeft eisers aanvraag niet kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond, heeft geen vertrektermijn aan hem mogen onthouden en hem geen terugkeerbesluit kunnen opleggen. Verweerder had Georgië voor eiser namelijk niet aan kunnen merken als veilig land van herkomst. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Georgië een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM [1] en dat hij hiervoor geen bescherming kan krijgen van de Georgische autoriteiten. Verweerder is onvoldoende ingegaan op eisers argumenten hierover in de zienswijze. Eiser heeft aangevoerd dat hij verdere problemen zal krijgen met zijn wijkgenoten wanneer hij zich zou wenden tot de autoriteiten voor bescherming. Een concrete aanwijzing hiervoor is dat hij door deze wijkgenoten al eerder is bedreigd. Hij kan dit niet nader onderbouwen omdat hij (nog) geen aangifte heeft gedaan en zijn wijkgenoten hem niet vooraf in kennis gaan stellen over wat er zal gebeuren als hij aangifte doet. Ook is het politiële en justitiële apparaat in Georgië onvoldoende effectief om in zijn geval bescherming te kunnen bieden. Het betreft maffioso en het verschijnsel maffia gaat in de regel gepaard met corruptie binnen het politiële en justitiële apparaat. Verweerder is ook onvoldoende ingegaan op eisers stelling in de zienswijze dat verhuizen binnen Georgië om deze reden ook geen zin heeft. Daarnaast had verweerder naar aanleiding van eisers stellingen nader onderzoek moeten doen naar hoe het gegeven dat eiser te maken heeft met de maffia zich verhoudt tot het kunnen verkrijgen van behoorlijke bescherming van de autoriteiten. Verder heeft verweerder geen inreisverbod aan eiser mogen opleggen. Allereerst vanwege bovenstaande argumenten, maar ook omdat eiser in Duitsland al een inreisverbod van 6 jaar heeft opgelegd gekregen wat nog steeds van kracht is. Verweerder is hier in het besluit niet op ingegaan. Eiser doet ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft bij de beroepsgronden het voornemen en het besluit van een andere Georgische onderdaan overgelegd waarin geen inreisverbod is opgelegd omdat een inreisverbod opgelegd door een andere lidstaat nog van kracht was. Tot slot heeft verweerder ook niet in het besluit gemotiveerd waarom het inreisverbod twee jaar duurt in plaats van één jaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers asielaanvraag heeft kunnen afwijzen omdat Georgië voor eiser kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Hierbij is allereerst van belang dat eiser niet betwist heeft dat Georgië in het algemeen kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Dit betekent dat het uitgangspunt is dat de Georgische autoriteiten in het algemeen bescherming kunnen bieden wanneer iemand wordt blootgesteld aan ernstige schade of vervolging. De bewijslast ligt vervolgens bij de asielzoeker om aannemelijk te maken dat in zijn persoonlijke geval geen bescherming vanuit de autoriteiten mogelijk is. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser dit met zijn stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel de rechtbank op zich volgt dat aangifte doen zou kunnen leiden tot verdere problemen met eisers wijkgenoten, zou eiser ook hiertegen bescherming kunnen inroepen van de Georgische autoriteiten. Eisers stelling dat het verschijnsel maffia in de regel gepaard gaat met corruptie binnen het politiële en justitiële apparaat, heeft hij niet nader onderbouwd. In de beroepsgronden benoemt eiser zelf ook dat hij geen informatie heeft kunnen vinden in algemeen toegankelijke bronnen waaruit blijkt dat dit in Georgië het geval is. Omdat de bewijslast bij eiser ligt, en hij hier niet aan heeft voldaan, heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven doen.
6. Eisers beroepsgrond tegen het opgelegde inreisverbod slaagt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hem in Duitsland een zesjarig inreisverbod is opgelegd dat nog van kracht is, en het inreisverbod in het bestreden besluit daarom niet opgelegd had hoeven worden.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond voor zover gericht tegen de afwijzing van eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het beroep is gegrond voor zover gericht tegen het inreisverbod.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Omdat het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,-. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag, ongegrond;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij tegen eiser een inreisverbod is uitgevaardigd.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/de voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1.