ECLI:NL:RBDHA:2024:6690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.10695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en bewijslast verblijfsrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser is op 12 maart 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 18 maart 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was en of de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar eisers verblijfsaanvraag in Spanje. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim dat hij een verblijfsvergunning in Spanje heeft aangevraagd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij van plan was zelfstandig naar Spanje terug te reizen, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor deze claim. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.10695
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 12 maart 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Ajdid. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991.
Het onderzoek van de staatssecretaris
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Spanje een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning en dat de staatssecretaris hem daarom niet mag uitzetten naar Marokko. De staatssecretaris had contact moeten opnemen met de Spaanse autoriteiten om (de status van) eisers verblijfsaanvraag te controleren. Door dat niet te doen, heeft de staatssecretaris onvoldoende onderzoek verricht.
3. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij eiser ligt: hij moet aantonen dat hij in Spanje een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Dat hij een adres heeft in Spanje en dat hij een nieuw Marokkaans paspoort heeft gekregen, is daarvoor onvoldoende. De
beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Het lichter middel
6. Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris hem niet in vreemdelingenbewaring had mogen stellen, omdat hij van plan was zelfstandig terug te reizen naar Spanje. Dit blijkt uit het feit dat hij al buskaartjes had voor de reis. Deze buskaartjes stonden op de telefoon van zijn vrouw. Daarnaast heeft eiser een beroep gedaan op zijn persoonlijke omstandigheden: zijn vrouw is zwanger en verblijft met hun twee andere kleine kinderen in Spanje. Zijn gezin heeft hem nodig en hij wil zo snel mogelijk naar hen toe.
7. De rechtbank overweegt dat uit het procesdossier blijkt dat eiser eerder in Nederland heeft verbleven en toen met onbekende bestemming is vertrokken. Verder heeft de staatssecretaris geprobeerd contact te krijgen met eisers vrouw, maar zij was niet bereikbaar. Er is dus geen bewijs van de buskaartjes. Mede gelet op de gronden van de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat het risico te groot is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De staatssecretaris heeft daarom niet hoeven volstaan met een lichter middel. Dat eiser zich zorgen maakt om zijn gezin en graag bij hen wil zijn, is begrijpelijk maar leidt niet tot een andere oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.