ECLI:NL:RBDHA:2024:669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
22/7055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen om private schulden te betalen in het kader van de hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen om haar private schuld aan de Stichting Universitair Asiel Fonds (UAF) te betalen, beoordeeld. Eiseres, een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, had op 20 februari 2022 een schuldenlijst ingediend bij Sociale Banken Nederland (SBN), waarin een schuld van € 3.228,81 bij de UAF werd vermeld. De Belastingdienst weigerde echter de betaling van deze schuld, omdat deze niet voor 1 juni 2021 volledig opeisbaar was geworden, zoals vereist door het Besluit betalen private schulden.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat het vereiste van opeisbaarheid onevenredig hard is, vooral gezien het feit dat schulden bij de Dienst Uitvoering en Onderwijs (DUO) wel worden kwijtgescholden zonder dat aan deze eis wordt voldaan. De rechtbank wijst erop dat de regeling voor het overnemen van private schulden is bedoeld om gedupeerden een nieuwe start te bieden, en dat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen om te voorkomen dat gedupeerden in de problemen komen door incassomaatregelen.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst de schuld van eiseres terecht niet heeft overgenomen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van opeisbaarheid. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar situatie zo schrijnend is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen vergoeding van haar proceskosten ontvangt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G. van den Heuvel),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en mr. [naam 3] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om de private schuld van eiseres aan de Stichting Universitair Asiel Fonds (UAF) UAF te betalen.
1.1
Met het primaire besluit van 12 mei 2022 heeft verweerder op grond van het Besluit betalen private schulden [1] (het Besluit) geweigerd de schuld van eiseres te betalen. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2022 is verweerder bij die weigering gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Op grond van het Besluit kon verweerder private schulden van gedupeerde ouders betalen. Sociale Banken Nederland (SBN) voerde dit beleidsbesluit namens verweerder uit. Om in aanmerking te komen voor betaling van haar private schulden heeft eiseres op 20 februari 2022 een schuldenlijst bij de SBN ingediend waarop een schuld staat ter hoogte van € 3.228,81 bij de UAF. De SBN heeft namens verweerder laten weten dat de schuld niet voor eiseres wordt afbetaald, omdat niet is gebleken dat de schuld voor 1 juni 2021 volledig opeisbaar is geworden.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres vindt het onevenredig hard als wordt vastgehouden aan het vereiste van opeisbaarheid. Schulden bij de Dienst Uitvoering en Onderwijs (DUO) worden namelijk wel
kwijtgescholden zonder dat voldaan is aan de eis van opeisbaarheid, terwijl het in het geval van eiseres om een vergelijkbare schuld gaat. Daarnaast wijst eiseres erop dat zij in 2001 zelf haar inburgering heeft moeten bekostigen, terwijl schulden die gemaakt zijn op grond van de Wet Inburgering 2021 eveneens worden kwijtgescholden.
Wettelijk kader
4. Ten tijde van het bestreden besluit gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. [2] Besluiten over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen worden vanaf dan aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. [3] Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
5. Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Wht kunnen schulden die zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser, worden overgenomen. Daarnaast moet de schuld voldoen aan de volgende vereisten: [4]
de schuld is ontstaan na 31 december 2005;
de schuld is vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden; en
de schuld is niet voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de schuld van eiseres terecht niet heeft overgenomen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. De rechtbank verwijst in dit verband naar een emailbericht van de UAF van 4 mei 2022 waarin wordt bevestigd dat eiseres geen achterstallige betalingen heeft. Uit de memorie van toelichting bij de Wht volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. [6]
7. De rechtbank overweegt dat artikel 4.1, tweede lid, van de Wht dwingend is geformuleerd. Op grond van artikel 9.1 van de Wht kan van artikel 4.1 van de Wht worden afgeweken voor zover toepassing van dat artikel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [7] Eiseres heeft ter zitting betoogd dat zij door de toeslagenaffaire studievertraging heeft opgelopen en dat haar schuld opeisbaar was geweest als zij haar studie op tijd had kunnen afronden. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiseres, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden kunnen oordelen dat de situatie van eiseres onvoldoende schrijnend is als bedoeld in de hardheidsclausule. Dat eiseres in een zodanig problematisch schrijnende situatie verkeert die de wetgever niet heeft voorzien, is de rechtbank niet gebleken.
8. Eiseres heeft verder nog gesteld dat schulden bij de DUO en schulden die gemaakt zijn op grond van de Wet Inburgering 2021 wel worden kwijtgescholden zonder dat deze opeisbaar zijn geworden. Voor zover eiseres in dit verband een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat geen sprake is van gelijke gevallen die door verweerder ongelijk worden behandeld. Het relevante verschil met de situatie van eiseres is dat de DUO en de gemeente publieke organisaties zijn en dat de UAF een private partij is die om die reden moet aansluiten bij de private schuldenaanpak als neergelegd in afdeling 4.1 van de Wht en waarbij dus het vereiste van opeisbaarheid geldt. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stcrt. 2021, 44723.
2.Dit staat in artikel 9.2, eerste lid, onder j, van de Wht.
3.Dit staat in artikel 8.6 van de Wht.
4.Artikel 4.1, tweede lid, van de Wht.
5.Dit geldt ten aanzien van andere dan hypothecaire leningen, zie artikel 4.1, vierde lid, onder b, van
6.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 43 – 45.
7.Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, blz. 162.