ECLI:NL:RBDHA:2024:668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
22/8248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van betaling van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2024, in de zaak met nummer SGR 22/8248, is het beroep van eiser tegen de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen om zijn private schulden te betalen aan [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Klinkhamer, stelde dat zijn schulden voor 1 juni 2021 opeisbaar waren en dat hij recht had op betaling op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelde echter dat de schuld bij [bedrijfsnaam 1] B.V. niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was geworden, waardoor deze niet voor overname in aanmerking kwam. Daarnaast werd vastgesteld dat eiser 100% aandeelhouder was van [bedrijfsnaam 2] B.V., wat betekende dat de schuld aan deze onderneming ook niet voor overname in aanmerking kwam volgens artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder d, van de Wht.

De rechtbank benadrukte dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire een nieuwe start te bieden, maar dat de voorwaarden strikt zijn. Eiser had betoogd dat zijn situatie schrijnend was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, hoewel hem een te veel betaald griffierecht van €134 werd terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1], mr. [naam 2] en mr. [naam 3]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om de private schulden van eiser aan [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. ([bedrijfsnaam 2] B.V.) te betalen.
1.1
Met het primaire besluit van 20 juni 2022 heeft verweerder op grond van het Besluit betalen private schulden [1] (het Besluit) geweigerd de schulden van eiser te betalen. Met het bestreden besluit van 5 december 2022 is verweerder bij die weigering gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. De toeslagpartner van eiser is een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Op grond van het Besluit kon verweerder private schulden van gedupeerde ouders betalen. Sociale Banken Nederland (SBN) voerde dit beleidsbesluit namens verweerder uit. Om in aanmerking te komen voor betaling van zijn private schulden heeft eiser een schuldenlijst bij de SBN ingediend waarop twee schulden staan, namelijk een schuld ter hoogte van
€ 30.000 bij [bedrijfsnaam 1] B.V. en een schuld bij zijn eigen onderneming [bedrijfsnaam 2] B.V. ter hoogte van € 42.000. De SBN heeft namens verweerder laten weten dat de schulden niet voor eiser worden afbetaald, omdat niet is gebleken dat de schuld bij [bedrijfsnaam 1] B.V. voor
1 juni 2021 volledig opeisbaar is geworden en de schuld bij [bedrijfsnaam 2] B.V. komt op grond van artikel 4.1, vierde lid, onder d, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), niet voor overname in aanmerking.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het er niet mee eens dat zijn schulden niet worden afbetaald. De schulden zijn namelijk vastgelegd in schuldovereenkomsten [2] en volgens eiser geldt ten aanzien van schulden de vrije bewijsleer. Eiser vindt dat strikte toepassing van de eis van de notariële akte onrechtvaardig, onredelijk en niet realistisch is. Daarnaast stelt eiser dat hij problematische schulden heeft.
Wettelijk kader
4. Ten tijde van het primaire besluit gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wht. Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. [3] Besluiten over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen worden vanaf dan aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. [4] Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
5. Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht kunnen schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling, worden overgenomen. Het moet, kort gezegd, gaan om een schuld die is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en
1 juni 2021 of die blijkt uit een rechterlijke uitspraak. Daarnaast moet de schuld voldoen aan de volgende vereisten: [5]
de schuld is ontstaan na 31 december 2005;
de schuld is vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden;
de schuld is niet voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [6]
6. Op grond van artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder d, van de Wht, worden de volgende geldschulden niet overgenomen:
een percentage van de geldschuld aan een rechtspersoon, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of maatschap waarin de aanvrager van de schuldoverneming een belang heeft, dat gelijk is aan het percentage van dat belang van de aanvrager van de schuldoverneming.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de schuld van eiser bij [bedrijfsnaam 1] B.V. terecht niet heeft overgenomen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de schuld vóór
1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Uit de memorie van toelichting bij de Wht volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. [7] Omdat niet voldaan is aan het vereiste dat de schuld bij [bedrijfsnaam 1] B.V vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, komt de rechtbank niet meer toe aan beantwoording van de vraag of in dit verband ook voldaan is aan het vereiste van de notariële akte als vermeld in artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht. Ten aanzien van de schuld van eiser bij [bedrijfsnaam 2] B.V., overweegt de rechtbank dat door eiser niet is betwist dat hij 100% aandeelhouder is van deze onderneming. Wanneer de gedupeerde een geldschuld heeft bij een rechtspersoon waarin hij zelf een belang heeft, wordt een percentage gelijk aan het percentage van het belang van de gedupeerde niet overgenomen. [8] Onder verwijzing naar artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder d, van de Wht, is de rechtbank daarom van oordeel dat verweerder terecht overname van deze schuld heeft geweigerd.
8. De rechtbank overweegt dat artikel 4.1 van de Wht dwingend is geformuleerd. Op grond van artikel 9.1 van de Wht kan van artikel 4.1 van de Wht worden afgeweken voor zover toepassing van dat artikel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [9] Eiser heeft ter zitting betoogd dat hij de schulden is aangegaan om de toeslagschulden van zijn echtgenote te voldoen, dat hij geld van de pensioen B.V. van zijn moeder heeft moeten lenen, dat zijn moeder nu een deel van haar pensioen niet aan zichzelf kan uitkeren en dat zijn moeder de geleende gelden terug wil hebben. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiser, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden kunnen oordelen dat de situatie van eiser onvoldoende schrijnend is als bedoeld in de hardheidsclausule. Dat eiser in een zodanig problematisch schrijnende situatie verkeert die de wetgever niet heeft voorzien, is de rechtbank niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij geen vergoeding voor het griffierecht. De rechtbank heeft wel ambtshalve geconstateerd dat eiser teveel griffierecht heeft betaald. Er had een griffierecht moeten worden geheven van € 50 in plaats van € 184. De rechtbank zal eiser daarom een bedrag terugbetalen van € 134.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stcrt. 2021, 44723.
2.Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser overgelegd een overeenkomst van geldlening
3.Dit staat in artikel 9.2, eerste lid, onder j, van de Wht.
4.Dit staat in artikel 8.6 van de Wht.
5.Artikel 4.1, tweede lid, van de Wht.
6.Dit geldt ten aanzien van andere dan hypothecaire leningen, zie artikel 4.1, vierde lid, onder b, van
7.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 43 – 45.
8.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, blz. 45.
9.Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, blz. 162.