ECLI:NL:RBDHA:2024:667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
23/1746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering betaling private schuld door Belastingdienst/Toeslagen aan gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2024, in de zaak tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de Belastingdienst om haar private schuld aan de ING Bank te betalen, beoordeeld. Eiseres, een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, had een verzoek ingediend om haar schuld van € 1.000, ontstaan door een roodstand bij de ING, te laten betalen op basis van het Besluit betalen private schulden. De Belastingdienst weigerde dit, omdat de schuld niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was geworden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuld van eiseres, die in 2013 was aangegaan, niet voldoet aan de vereisten van het Besluit en de daaropvolgende Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat de schuld niet vóór de gestelde datum opeisbaar was en dat de situatie van eiseres niet voldoende schrijnend is om toepassing van de hardheidsclausule te rechtvaardigen. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van haar proceskosten of griffierecht, hoewel zij een te hoog griffierecht heeft betaald. De rechtbank zal haar een bedrag van € 134 terugbetalen. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de wetgeving rondom de hersteloperatie voor gedupeerden van de toeslagenaffaire en de voorwaarden waaronder private schulden kunnen worden overgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1746

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1], mr. [naam 2] en mr. [naam 3]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om de private schuld van eiseres aan de ING Bank (ING) te betalen.
1.1
Met het primaire besluit van 18 oktober 2022 heeft verweerder op grond van het Besluit betalen private schulden [1] (het Besluit) geweigerd de schuld van eiseres te betalen. Met het bestreden besluit van 22 februari 2023 is verweerder bij die weigering gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Op grond van het Besluit kon verweerder private schulden van gedupeerde ouders betalen. Sociale Banken Nederland (SBN) voerde dit beleidsbesluit namens verweerder uit. Om in aanmerking te komen voor betaling van haar private schuld heeft eiseres op 7 juli 2022 een schuldenlijst bij de SBN ingediend waarop een schuld staat ter hoogte van € 1.000 vanwege een roodstand bij de ING. De SBN heeft namens verweerder laten weten dat de schuld niet voor eiseres wordt afbetaald, omdat niet is gebleken dat de schuld voor 1 juni 2021 volledig opeisbaar is geworden.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat verweerder haar schuld bij de ING ten onrechte niet heeft overgenomen, omdat zij het krediet roodstand bij de ING reeds in 2013 is aangegaan. Daarnaast beroept eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij van familie en kennissen te horen heeft gekregen dat hun roodstand kredieten wel zijn overgenomen.
Wettelijk kader
4. Ten tijde van het bestreden besluit gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. [2] Besluiten over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen worden vanaf dan aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. [3] Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
5. Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Wht kunnen schulden die zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser, worden overgenomen. Daarnaast moet de schuld voldoen aan de volgende vereisten: [4]
de schuld is ontstaan na 31 december 2005;
de schuld is vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden; en
de schuld is niet voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de schuld van eiseres terecht niet heeft overgenomen, omdat uit correspondentie met de ING is gebleken dat de schuld niet vóór
1 juni 2021 opeisbaar is geworden. De omstandigheid dat eiseres de lening is aangaan in het jaar 2013, speelt geen rol bij de vraag of de schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Uit de memorie van toelichting bij de Wht volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. [6]
7. De rechtbank overweegt dat artikel 4.1, tweede lid, van de Wht dwingend is geformuleerd. Op grond van artikel 9.1 van de Wht kan van artikel 4.1 van de Wht worden afgeweken voor zover toepassing van dat artikel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [7] Eiseres heeft ter zitting betoogd dat coulanter met het vereiste van opeisbaarheid moet worden omgegaan en dat zij de schuld bij de ING moet terugbetalen, terwijl zij niet in goede financiële omstandigheden verkeert. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiseres, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden kunnen oordelen dat de situatie van eiseres onvoldoende schrijnend is als bedoeld in de hardheidsclausule. Dat eiseres in een zodanig problematisch schrijnende situatie verkeert die de wetgever niet heeft voorzien, is de rechtbank niet gebleken.
8. Eiseres heeft verder nog gesteld dat de roodstand kredieten van familie en kennissen wel zijn overgenomen door verweerder. Voor zover eiseres in dit verband een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen die door verweerder ongelijk zijn behandeld. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling.
9. Dat de onderhavige schuld van eiseres niet is overgenomen door verweerder, doet er niet aan af dat ook eiseres als gedupeerde van de toeslagenaffaire de kans wordt geboden op een nieuwe start. Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat andere schulden van eiseres wel door verweerder zijn overgenomen en dat eiseres inmiddels een compensatie van € 30.000 heeft ontvangen. Voor zover het compensatiebedrag de schade van eiseres als gevolg van de toeslagenaffaire niet dekt, kan zij terecht bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Deze commissie beoordeelt of de werkelijke schade van eiseres hoger is dan het compensatiebedrag dat eiseres heeft gekregen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij geen vergoeding voor het griffierecht. De rechtbank heeft wel ambtshalve geconstateerd dat eiseres teveel griffierecht heeft betaald. Er had een griffierecht moeten worden geheven van € 50 in plaats van € 184. De rechtbank zal eiseres daarom een bedrag terugbetalen van € 134.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stcrt. 2021, 44723.
2.Dit staat in artikel 9.2, eerste lid, onder j, van de Wht.
3.Dit staat in artikel 8.6 van de Wht.
4.Artikel 4.1, tweede lid, van de Wht.
5.Dit geldt ten aanzien van andere dan hypothecaire leningen, zie artikel 4.1, vierde lid, onder b, van
6.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 43 – 45.
7.Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, blz. 162.