ECLI:NL:RBDHA:2024:6661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
23_3913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Seker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. D. Spiering. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door verweerder geweigerd op basis van de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser had zich op 6 juli 2020 ziekgemeld als fietskoerier en ontving gedurende de maximale duur een ZW-uitkering. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 9 juni 2022, heeft een verzekeringsarts eiser medisch onderzocht en beperkingen vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft op basis van deze FML drie functies geduid waarin eiser geschikt werd geacht, met een verlies aan verdiencapaciteit van 31,19%. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 24 april 2023, waarin het bezwaar tegen de weigering van de WIA-uitkering ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 18 januari 2024 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om nadere uitleg te vragen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft echter niet gereageerd op de gelegenheid om een nadere zitting te verzoeken. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling correct was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Seker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering).

Inleiding

Bij besluit van 14 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser per 4 juli 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 24 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 4 juli 2023 heeft eiser de gronden van zijn beroep aangevuld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door een tolk, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) nadere uitleg zal vragen omtrent de in de Functionele Mogelijkhedenlijst opgenomen beperkingen van eiser.
Verweerder heeft hierop geantwoord bij brief van 19 januari 2024.
De rechtbank heeft eiser daarna in de gelegenheid gesteld hierop een reactie te geven, maar eiser heeft niet binnen de daartoe gestelde termijn gereageerd.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn kenbaar gemaakt een nadere zitting te willen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft zich op 6 juli 2020 ziekgemeld voor zijn werkzaamheden als fietskoerier bij [bedrijfsnaam]. Verweerder heeft in verband hiermee aan eiser gedurende de maximale duur een ZW-uitkering toegekend.
2. Op 9 juni 2022 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht. Hij heeft eiser op 19 september 2022 medisch onderzocht en voorts kennis genomen van de in het dossier aanwezige medische informatie van de behandelend artsen. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts vermeld dat eiser bekend is met chronische rugklachten, artrose in de linkerknie en psychische klachten. De fysieke klachten die eiser ervaart zijn geobjectiveerd. Daarom is er reden om eiser beperkt te achten op de punten staan en lopen tijdens het werk, beroepsmatig vervoer, buigen, tillen en dragen. Eisers claim dat hij slechts 5 minuten aaneengesloten kan zitten kan volgens de verzekeringsarts niet gevolgd worden, nu eiser tijdens het spreekuur 75 minuten heeft kunnen zitten zonder dat er sprake was van verzitten of vertreden en ook de bekende pathologie en het eigen onderzoek daartoe geen aanleiding geven. Voorts is er aanleiding om lichte psychische beperkingen aan te nemen vanwege eisers persoonlijkheidsproblematiek met beperkte coping en wel op de punten deadlines, conflicthantering en grote eindverantwoordelijkheid. Verder wordt beroepsmatig gebruik van de fiets afgeraden. Ten slotte is er geen reden om een urenbeperking aan te nemen, aangezien eiser een actief dagverhaal heeft en er geen sprake is van een verhoogde recuperatie, aldus de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van de FML drie functies geduid, te weten de functies wikkelaar (sbc-code: 267053), productiemedewerker industrie (sbc-code: 111180) en productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (sbc-code: 111172). Eiser wordt voor deze functies met inachtneming van zijn beperkingen geschikt geacht. Met deze functies kan eiser volgens de arbeidsdeskundige een loon verdienen dat afgezet tegen zijn maatmanloon een verlies aan verdiencapaciteit oplevert van 31,19%. Als reservefuncties zijn geduid de productiemedewerker textiel (sbc-code: 272043) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (sbc-code: 267071).
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd aan eiser per 4 juli 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5. Naar aanleiding van het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b onderzoek verricht. Deze arts was aanwezig op de hoorzitting en heeft voorts kennis genomen van de door eiser in bezwaar overgelegde informatie van de behandelend sector. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat de in bezwaar overgelegde brief van de psycholoog geen wezenlijk ander licht werpt op de reeds vastgestelde verminderde psychische belastbaarheid. Eiser komt al jaren bij deze psycholoog en de nu gegeven informatie is niet anders dan in voorgaande brieven. De psychosociale problematiek waarover wordt gesproken is bekend en meegewogen. Met betrekking tot de lichamelijke belastbaarheid heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat eiser al jaren bekend is met onder andere rugklachten en knieklachten beiderzijds. Daarmee is rekening gehouden. De ingebrachte medische informatie geeft geen andere kijk op de zaak. Er is dan ook geen aanleiding om een lagere lichamelijke belastbaarheid aan te nemen. Ook is volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding voor een urenbeperking. Er is bij eiser geen sprake van een ernstige ziekte dan wel dat hij hiervan recent is hersteld en evenmin is sprake van een intensieve behandeling die de beschikbaarheid in uren per dag/week duidelijk vermindert. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiser in de FML correct is weergegeven.
6. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts b&b ten grondslag.
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn klachten en beperkingen. Verweerder heeft onvoldoende stilgestaan bij de toename van de klachten van eiser door alleen te vermelden dat er geen verandering is in zijn situatie. Eiser heeft in het verleden en recent behandelingen ondergaan, maar die hebben niet tot resultaat geleid. Uit de medische stukken blijkt dat hij er alles aan doet om te herstellen maar dat dat niet lukt. Eiser is van mening dat hij vanwege zijn klachten niet in staat is om de geduide functies te verrichten. Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn aanvullend beroepschrift van 4 juli 2023 ook beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de beëindiging van de Ziektewetuitkering per 29 maart 2023, nadat eiser zich op 9 januari 2023 opnieuw had ziekgemeld. De rechtbank laat deze beroepsgronden echter verder onbesproken omdat niet is gebleken dat eiser beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar waarbij de beëindiging van de ZW-uitkering is gehandhaafd.
9.1.
Uit de brief van verweerder van 19 januari 2024 blijkt dat verweerder aanvankelijk de onjuiste FML had opgestuurd. Verweerder heeft alsnog de juiste FML van 3 oktober 2022 ingestuurd, waarin de door de verzekeringsarts in zijn rapport van 4 oktober 2022 genoemde beperkingen zijn opgenomen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft alle klachten die eiser tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht beoordeeld. Eisers knie- en rugklachten konden worden geobjectiveerd en daar zijn ook beperkingen voor aangenomen. Daarbij is er ook rekening mee gehouden dat het klachten aan beide knieën betreffen, zoals die naar voren zijn gekomen uit de verslagen van de MRI’s en de verwijzing naar de fysiotherapeut door de orthopedisch chirurg van 31 januari 2023. Verder is door de verzekeringsartsen inzichtelijk gemotiveerd dat eiser weliswaar psychische klachten heeft, maar dat die slechts tot lichte beperkingen leiden. Ook aan de kortademigheid, waar eiser medicatie voor gebruikt, is aandacht besteed
.
9.3.
Eiser heeft in beroep nog informatie van zijn behandelend artsen overgelegd. Uit de informatie blijkt dat de cardioloog heeft geconcludeerd dat er sprake is van borstklachten (kortademigheid) zonder dat er aanwijzingen zijn voor hartfalen en dat de klachten niet direct verdacht zijn voor coronair lijden. Uit de brief van de orthopedisch chirurg kan worden opgemaakt dat eiser naar hem is verwezen voor zijn knieklachten, rechts meer dan links. Ook is een medisch journaal overgelegd. Deze stukken geven de rechtbank geen aanleiding te concluderen dat de beperkingen van eiser zijn onderschat, nu de kortademigheid en de knieklachten al bekend waren en uit het medisch journaal niet blijkt van andere klachten dan waar al rekening mee is gehouden. Voor het benoemen van een deskundige, zoals door eiser is bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding.
9.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. Met deze functies is eiser in staat meer dan 65% van het voor hem geldende maatmanloon te verdienen.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht en op goede gronden geweigerd heeft aan eiser per 4 juli 2022 een WIA-uitkering toe te kennen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrifts sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.