ECLI:NL:RBDHA:2024:6647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
23_3667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie na psychische klachten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Eiser had op 20 april 2023 bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat zijn aanvraag voor een WIA-uitkering per 18 juli 2022 had afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser minder dan 35% bleek te zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiser heeft overgenomen van een psychiatrisch/verzekeringsgeneeskundig rapport, maar dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid voor bepaalde functies heeft beoordeeld op basis van deze beperkingen. Eiser had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na een periode van ziekte, en de rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b de extra beperkingen die door de psychiater en verzekeringsarts waren vastgesteld, had overgenomen in een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat, hoewel het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berustte, de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser niet meer dan 29,24% was. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiser, en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. van der Wielen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Inleiding

Bij besluit van 24 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser per 18 juli 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 20 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 19 december 2023 heeft eiser een psychiatrisch/verzekeringsgeneeskundig rapport in het geding gebracht.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens verweerder mr. D. Spiering.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder het door eiser overgelegde psychiatrisch/verzekeringsgeneeskundig rapport voor commentaar voorlegt aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b.
Verweerder heeft bij brief van 30 januari 2024 het rapport van de verzekeringsarts b&b van 18 januari 2024 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 29 januari 2024 overgelegd.
Bij brief van 19 februari 2024 heeft verweerder nog een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 15 februari 2024 overgelegd.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben aangegeven geen nadere zitting nodig te vinden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft zich op 20 juli 2020 met psychische klachten ziekgemeld voor zijn werkzaamheden als machine operator gedurende 38,16 uur per week. Na het einde van het dienstverband is aan eiser per 1 februari 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Op 31 maart 2022 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts eiser medisch onderzocht. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts vermeld dat eiser tijdens de eerstejaars Ziektewetbeoordeling forse psychische klachten had en dat er toen geen benutbare mogelijkheden werden aangenomen. Eiser is inmiddels onder behandeling gekomen bij een traumatherapeut die somatic experience toepast en er is sprake van enig herstel. Verder herstel kan worden verwacht in komend half jaar tot jaar. Bij het huidig onderzoek is er geen sprake meer van onvermogen in persoonlijk en sociaal functioneren en daarom dient de belastbaarheid te worden vastgesteld. Bij eiser zijn de symptomen van PTSS nog steeds aanwezig. Daarbij is sprake van prikkelovergevoeligheid, snel optreden van angstreacties, concentratie- en geheugenproblemen, moeite met omgaan met deadlines, productiepieken en onverwachte omstandigheden. Eiser rijdt zelfstandig auto, maar tijdens het autorijden komen paniekaanvallen voor. Daarom mag eiser niet beroepsmatig chauffeuren. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van de FML drie functies geduid, te weten de functies assemblagemedewerker elektronische producten (sbc-code: 267041), wikkelaar (sbc-code: 267053) en productiemedewerker industrie (sbc-code: 111180). Eiser wordt voor deze functies met inachtneming van zijn beperkingen geschikt geacht. Met deze functies kan eiser volgens de arbeidsdeskundige een loon verdienen dat afgezet tegen zijn maatmanloon een verlies aan verdiencapaciteit oplevert van 29,24%. Als reservefuncties zijn geduid de functies archiefmedewerker en administratief medewerker.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd aan eiser per 18 juli 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, op de grond dat eiser per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5. Naar aanleiding van het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b dossieronderzoek verricht en heeft hij informatie opgevraagd bij de behandeld therapeut van eiser. In zijn rapport heeft deze arts vermeld dat de verzekeringsarts eiser beperkt heeft geacht voor stressvolle situaties en dat daarmee tegemoet wordt gekomen aan het feit dat de klachten met name tijdens stressvolle periodes aanwezig zijn. Voorts heeft hij vermeld dat er geen aanwijzingen zijn dat de continuïteit van het handelen bij eiser in gevaar komt. Hij kan adequaat aan het beoordelingsgesprek deelnemen en heeft ook geen aandoening die over het algemeen gepaard gaat met een beperking in het herinneren. Eiser is voorts beperkt geacht in beroepsmatige deelname aan het verkeer en er zijn geen aanwijzingen dat eiser in het geheel niet uit huis kan om te reizen. Tot slot heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat er geen reden is om een beperking in duurbelastbaarheid aan te nemen, naast de door de verzekeringsarts omschreven overige belastbaarheid. Wanneer met de overige beperkingen rekening wordt gehouden is er namelijk geen noodzaak voor extra recuperatie, is er geen preventieve noodzaak en is geen sprake van verminderde beschikbaarheid. Wat betreft de informatie van de therapeut heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat deze geen geregistreerd psycholoog of psychiater is en dat van hem daarom niet een onafhankelijk oordeel kan worden verwacht over de belastbaarheid van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat er meer beperkingen zijn dan door de verzekeringsarts is aangenomen.
6. De arbeidsdeskundige b&b heeft eiser onverminderd geschikt geacht voor de drie functies waarop de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage is gebaseerd. Alleen de reservefunctie van archiefmedewerker is alsnog ongeschikt bevonden.
7. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering per 18 juli 2022. Aan dat besluit liggen de onder 5 en 6 genoemde rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag.
8. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte de bevindingen van zijn behandelaar geheel terzijde heeft geschoven omdat deze geen geregistreerde psycholoog of psychiater is. Voorts heeft eiser ter onderbouwing van zijn beroep een rapport overgelegd van een gecombineerd psychiatrisch/verzekeringskundig onderzoek, uitgevoerd door psychiater C. Verburg en verzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker. Uit dat rapport blijkt volgens eiser dat hij meer beperkingen heeft dan is vastgesteld.
9. De verzekeringsarts b&b heeft aanleiding gezien de in het psychiatrisch/verzekeringsgeneeskundig rapport opgenomen extra beperkingen volledig over te nemen en heeft een nieuwe FML opgesteld met inbegrip van deze extra beperkingen.
10. De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens beoordeeld of met de gewijzigde FML de geduide functies nog passend zijn te achten. Hij heeft geconcludeerd dat de belasting van de functies passen binnen de belastbaarheid van eiser en dat eiser onverminderd geschikt is te achten voor alle geduide functies.
11. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts b&b alle beperkingen zoals die zijn vastgesteld door psychiater Verburg en verzekeringsarts Van den Broeke-Spieker heeft overgenomen en opgenomen in een gewijzigde FML. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de gewijzigde FML te twijfelen. Eiser heeft de gewijzigde FML ook niet betwist. Met inachtneming van de gewijzigde FML moet eiser in staat worden geacht de geduide functies te verrichten. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 18 juli 2022 heeft vastgesteld op 29,24%.
12. Nu de FML in beroep is aangepast, berust het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag. De rechtbank ziet daarom aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per de datum in geding niettemin minder dan 35% bedraagt, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
13. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt. De proceskosten van eiser stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- , waarbij in aanmerking is genomen dat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.