ECLI:NL:RBDHA:2024:6645
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid van Frankrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, was van mening dat zijn aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ten onrechte niet in behandeling was genomen. De Staatssecretaris had namelijk gesteld dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 12 maart 2024, waar de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, is verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft telefonisch contact gehad met de gemachtigde van verzoeker, die aangaf geen contact meer te hebben met verzoeker en niet te weten waar hij verbleef. Na de behandeling heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in de beroepszaak, die onder zaaknummer NL24.6032 liep, vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer had, wat ook van toepassing was op het verzoek om voorlopige voorziening. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en is bekendgemaakt op 15 maart 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.