ECLI:NL:RBDHA:2024:6644
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 13 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres, die samen met haar minderjarige zoon in deze zaak optreedt, heeft haar beroep op 12 maart 2024 laten behandelen, maar zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn besluit het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag hanteren, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat andere EU-lidstaten, zoals Duitsland, zich aan de Europese regelgeving houden. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat zij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige zoon van eiseres, en dat er geen bewijs is dat zijn situatie in Duitsland onacceptabel zou zijn.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielzaken.