ECLI:NL:RBDHA:2024:663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/1855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing kinderbijslag bij co-ouderschap en rechterlijke beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van kinderbijslag aan een moeder en een partner in een co-ouderschap situatie. Eiseres, de huidige partner van de vader, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat de betaling van kinderbijslag heeft aangepast. De Svb had bepaald dat de moeder vanaf het vierde kwartaal van 2022 de volledige kinderbijslag voor alle drie de kinderen zou ontvangen, terwijl eiseres geen kinderbijslag meer zou ontvangen. Eiseres betoogde dat de beschikking van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van het kind niet betekende dat de kinderbijslag niet gelijk verdeeld zou worden tussen de ouders. De rechtbank oordeelde dat de Svb ten onrechte had geconcludeerd dat de kinderbijslag niet gelijk verdeeld diende te worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Svb en droeg hen op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Svb het griffierecht van € 50,- aan eiseres moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1855

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. P. Staal).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] uit [plaatsnaam] .

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2022 (het primaire besluit) heeft de Svb de betaling van kinderbijslag aangepast.
Bij besluit van 15 februari 2023 heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 21 februari 2023 heeft zij nadere gronden ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Van eiseres is op 5 oktober 2023 een brief met bijlagen ingekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Eiseres is verschenen, in aanwezigheid van haar partner, [naam 2] , door eiseres gevolmachtigd om mede namens haar het woord te voeren. De derde-partij is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is de huidige partner van de heer [naam 2] (vader), voornoemd, die een affectieve relatie heeft gehad met mevrouw [naam 1] (moeder). Vader en moeder zijn de ouders van:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 ( [kind 1] );
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 ( [kind 2] ), en;
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2012 ( [kind 3] ).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] (de kinderen) uit.
1.2.
Tot en met het derde kwartaal van 2022 was eiseres de aanvrager van de kinderbijslag voor [kind 2] , die als enige van de drie kinderen bij zijn vader en eiseres woonde. Moeder was de aanvrager van de kinderbijslag voor [kind 1] en [kind 3] , die bij haar hun hoofdverblijf hadden. Op 19 mei 2022 heeft de moeder de Svb door middel van een wijzigingsformulier kenbaar gemaakt per 19 mei 2022 aanvrager te willen worden van de kinderbijslag voor [kind 2] . Op 21 juni 2022 heeft eiseres de Svb door middel van een wijzigingsformulier te kennen gegeven hiermee niet in te stemmen totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de toen nog lopende procedure bij de rechtbank Den Haag. Bij brief van 24 juni 2022 heeft de Svb de aanvraag van de moeder van 19 mei 2022 afgewezen.
1.3.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 september 2022, zaaknummer C/09/620666, rekestnummer FA RK 21-7629, is door de familierechter -onder meer- bepaald dat [kind 2] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben en dat zij toestemming heeft om de minderjarige [kind 2] op haar adres in te schrijven in de basisregistratie personen.
1.4.
Op 26 september 2022 heeft de moeder een aanvraag ingediend om vanaf 16 september 2022 hoofdaanvrager te worden van de voor [kind 2] bedoelde kinderbijslag, aangezien [kind 2] vanaf die datum bij haar komt wonen.
Besluiten
2.1.
In het primaire besluit heeft de Svb de betaling van kinderbijslag aangepast in die zin, dat de moeder vanaf het vierde kwartaal van 2022 aanvrager is van de kinderbijslag voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] en dat zij voor alle drie de kinderen de volledige kinderbijslag ontvangt en dat eiseres daarom vanaf dit kwartaal geen kinderbijslag meer ontvangt.
2.2.
In het bestreden besluit is de Svb ingegaan op de bezwaren van eiseres en heeft het primaire besluit gehandhaafd, onder verwijzing naar artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), artikel 10 van het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK) en de beleidsregel Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap (SB1096) en wat in voormelde beschikking van de rechtbank is bepaald.
Standpunten
3. Eiseres voert samengevat aan dat de beschikking van de rechtbank niet gaat over de verdeling van de kinderbijslag of de wijziging van de hoogte daarvan, maar over het woonadres van [kind 2] . Omdat sprake is van co-ouderschap geldt als regel dat de kinderbijslag over beide ouders wordt verdeeld. In de draagkrachtberekening die onderdeel uitmaakt van de beschikking van de rechtbank wordt ook geen rekening gehouden met het feit dat de moeder alle kinderbijslag gaat ontvangen.
4. De Svb handhaaft in beroep zijn standpunt zoals weergegeven in het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd.
Beoordeling
5. De rechtbank moet beoordelen of de Svb de betaling van kinderbijslag terecht heeft aangepast in die zin, dat de moeder vanaf het vierde kwartaal van 2022 de volledige kinderbijslag ontvangt voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] en dat eiseres daarom vanaf dit kwartaal geen kinderbijslag meer ontvangt. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Artikel 10, eerste lid, van het BUK (“Uitbetaling kinderbijslag bij co-ouderschap”), luidt als volgt:
“Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald.”
Beleidsregel SB1096 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Als de ouders van een kind gescheiden huishoudens voeren en het kind in één van beide huishoudens woont, heeft de ouder in wiens huishouden het kind woont recht op kinderbijslag. Als de andere ouder, tot wiens huishouden het kind niet behoort, het kind onderhoudt, bijvoorbeeld door alimentatie te betalen, heeft ook deze ouder recht op kinderbijslag.”
5.2.
In voormelde rechterlijke beschikking van 14 september 2022 is onder meer overwogen:
“(…) Concreet betekent dit dat de vrouw — de ouder waar [kind 1] , [kind 3] en vanaf nu ook [kind 2] hun hoofdverblijfplaats hebben met de kinderalimentatie van de man, de kinderbijslag, het kindgebonden budget en haar eigen inkomen — vanaf nu alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen behoort te betalen. Hiernaast dragen beide ouders ieder voor zich de verblijfskosten voor de kinderen wanneer zij bij hem of haar verblijven. Indien beide ouders hiervan willen afwijken, moeten zij samen in onderling overleg hierover afspraken maken. Gebleken is dat de ouders geen afspraken hebben gemaakt over de verblijfsoverstijgende kosten, zodat de rechtbank het verzoek van de man hiertoe zal afwijzen. (…)”
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat in de periode in geding sprake is van co-ouderschap in de zin van artikel 10, eerste lid, van het BUK. De Svb heeft zich onder verwijzing naar de hiervoor onder 5.2. aangehaalde overweging uit de rechterlijke beschikking van 14 september 2022 op het standpunt gesteld dat de rechtbank daarmee heeft bepaald dat de hele kinderbijslag aan moeder toekomt en dat daarom het recht op kinderbijslag niet gelijk verdeeld wordt uitbetaald aan beide verzekerden. De rechtbank is echter met eiseres van oordeel dat nergens in voormelde rechterlijke beschikking van 14 september 2022 uitdrukkelijk is bepaald dat de kinderbijslag niet gelijkelijk wordt verdeeld maar alleen toekomt aan moeder. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de in ro 5.2 weergegeven passage waar de Svb zich op beroept. Als de rechtbank dat wel had willen bepalen, dan had zij dat aldaar en/of in het dictum uitdrukkelijk opgenomen. Uit de beschikking blijkt ook niet dat moeder de rechtbank heeft gevraagd over de verdeling van de betaling van de kinderbijslag een (afwijkende) beslissing te nemen. Ook de overweging door de rechtbank in de beschikking dat zij niet meer hoeft te beslissen op het subsidiaire verzoek van moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om hoofdaanvrager te worden, nu het primaire verzoek om de hoofdverblijfplaats van [kind 2] te wijzigen wordt toegewezen, is geen aanwijzing dat de rechtbank bedoeld heeft wel een andere verdeling vast te stellen. Die overweging gaat immers alleen over de vraag of moeder hoofdaanvrager wordt en niet over de verdeling van de uitbetaling. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het BUK had eiseres over de periode in geding daarom wel recht op 50% van de kinderbijslag voor de kinderen. Het bestreden besluit is daarom onjuist gemotiveerd.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Svb zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Proceskosten en griffierecht
7. Van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient de Svb het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de Svb op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de Svb het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.