ECLI:NL:RBDHA:2024:6616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, diende op 8 maart 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 april 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Eiser had eerder, op 13 september 2022, een asielaanvraag ingediend die op 8 maart 2023 was afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 16 april 2024, waarbij beide partijen zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag ongegrond heeft verklaard. Eiser had zijn aanvraag ingediend vlak voor zijn uitzetting, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de eerdere afwijzing van de asielaanvraag en de omstandigheden rondom de indiening van de nieuwe aanvraag in aanmerking mocht nemen. Eiser had eerder de kans om zijn verhaal te doen, maar heeft geen relevante nieuwe elementen aangevoerd die zijn aanvraag zouden kunnen onderbouwen.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen connexiteit is met het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de geloofwaardigheid van asielrelaas en de noodzaak voor asielzoekers om tijdig en met relevante informatie hun aanvragen in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.14556 (beroep) en NL24.14557 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 8 maart 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 april 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eiser een inreisverbod van 2 jaar opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 13 september 2022 voor het eerst een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 8 maart 2023 afgewezen als ongegrond en is eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Op 13 april 2023 is eiser met onbekende bestemming vertrokken. Op 23 oktober 2023 is eiser heengezonden met de vordering om zich de volgende dag in Ter Apel te melden voor het indienen van een asielaanvraag. Dat heeft eiser niet gedaan.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij en zijn vrienden hadden een handel in Marlboro-sigaretten en benzine ter waarde van 50.000 euro. Eiser kon deze handel niet leveren, omdat hij onderweg naar de plaats van bestemming de politie zag. Hij liet de handel achter in een vrachtauto en rende weg. Nu wordt eiser met de dood bedreigd door de mensen voor wie eiser deze handel dreef. [1] Ook vreest eiser nog steeds voor vervolging door de Algerijnse autoriteiten vanwege het plaatsen van een Berber-vlag op sociale media.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1) Identiteit, nationaliteit en herkomst, 2) Problemen vanwege het plaatsen van een Berber vlag op Facebook en 3) Problemen met een illegale groep.
4.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het eerste element geloofwaardig wordt geacht en het tweede en derde element niet geloofwaardig worden geacht. Ook vindt verweerder dat eiser de asielaanvraag heeft ingediend om zijn uitzetting te frustreren. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is op grond van artikel 31 [2] , eerste lid, Vw [3] en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f, g en h, Vw. [4]
4.2.
Met betrekking tot het tweede element heeft verweerder in het voornemen, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, overwogen dat over deze asielgrond al is geoordeeld in de beschikking van 8 maart 2023. Eiser voegt aan het eerdere relaas toe dat hij vreest voor een celstraf van 15-20 jaar. Dat geeft verweerder geen aanleiding voor een andere conclusie.
4.3.
Verder heeft verweerder in het voornemen drie argumenten genoemd waarom het derde element niet geloofwaardig is. Ten eerste het moment van indiening van het asielverzoek. Eiser heeft pas op de dag voordat hij ter fine van uitzetting in bewaring werd gezet een asielaanvraag ingediend, ondanks meerdere mogelijkheden om eerder een aanvraag in te dienen. Ten tweede heeft eiser bij zijn eerdere asielaanvraag niet eerder gesproken over de problemen met de bende. Ten derde heeft eiser tegenstrijdig verklaard. De verklaring van eiser uit het gehoor opvolgende asielaanvraag dat zijn laatste verblijfplaats [plaatsnaam 2] was, strookt namelijk niet met de verklaring van eiser tijdens het aanmeldgehoor en het vertrekgesprek met DT&V dat zijn laatste verblijfsplaats [plaatsnaam 1] , respectievelijk de provincie Bouira was.
Wat vindt eiser?
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat hij geen bescherming meer nodig had. Hij heeft de onderhavige asielaanvraag zo snel mogelijk ingediend nadat hij ermee bekend was geworden dat de vorige procedure was geëindigd. [5] Verder heeft eiser niet eerder over zijn problemen met de bende gesproken, omdat hij van kennissen had gehoord dat hij zich moest beperken tot één belangrijk element. [6] Ten aanzien van zijn verblijfsplaats in Algerije voert eiser aan dat hij ingeschreven stond in [plaatsnaam 1] , maar feitelijk verbleef in [plaatsnaam 2] . [7] Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd, omdat verweerder niet in is gegaan op eisers asielrelaas. [8]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de eerste twee relevante elementen geen gronden zijn aangevoerd. Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder het derde element niet geloofwaardig mocht achten. Als eiser zijn asielrelaas niet met documenten kan onderbouwen, beoordeelt verweerder op grond van artikel 31, zesde lid, Vw. of aan eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegund.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag terecht ongegrond mogen verklaren. Verweerder heeft bij de beoordeling mogen betrekken dat eiser slechts een dag voor hij in vreemdelingenbewaring werd gezet zijn asielaanvraag heeft ingediend. Ook heeft verweerder daarbij mogen betrekken dat eiser vaker de mogelijkheid heeft gehad om een asielaanvraag in te dienen. Daar komt bij dat eiser op 23 oktober 2023 een asielwens uitte en een vordering kreeg om zich te melden om een asielaanvraag in te dienen. Dat eiser dit niet heeft gedaan, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas en zijn gestelde behoefte aan bescherming. Het argument van eiser dat hij dacht nog in procedure te zijn en zo snel mogelijk een nieuwe aanvraag heeft ingediend, treft daarom geen doel.
6.2.
Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser deze asielgrond niet eerder naar voren heeft gebracht. Eiser is eerder in de gelegenheid gesteld om zijn verhaal te doen. Bij het nader gehoor van 2 maart 2023 heeft verweerder uitdrukkelijk gevraagd of er, naast werkloosheid, nog andere redenen waarom eiser het land heeft verlaten. Eiser zei toen van niet. [9] Dat eiser van anderen dan verweerder heeft gehoord dat hij zich moest beperken tot één asielmotief, komt voor eigen rekening en risico van eiser.
6.3.
Ook heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn laatste woonplaats. Dat eiser zou zijn ingeschreven in [plaatsnaam 1] , maar ondergedoken zou zijn in [plaatsnaam 2] volgt de rechtbank niet. Eiser heeft namelijk tijdens het aanmeldgehoor van 5 februari 2023 uitdrukkelijk verklaard dat hij vanuit [plaatsnaam 1] stad is vertrokken. [10]
6.4.
Tot slot oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet in strijd is met het motiveringsbeginsel. Weliswaar zijn twee van verweerders drie argumenten formele argumenten die niet op de inhoud van het asielrelaas ingaan, maar het zijn omstandigheden die genoemd worden in artikel 31, zesde lid, onder d van de Vw en die verweerder daarom bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van alle relevante omstandigheden mag betrekken.
7. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder de asielaanvraag af had mogen wijzen als kennelijk ongegrond, omdat wordt voldaan aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw. Ter zitting is betoogd dat eiser dacht dat zijn asielaanvraag nog liep en hem daarom deze grond niet kan worden tegenworpen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zoals onder rechtsoverweging 6.1. is overwogen, wist eiser al enkele maanden voordat hij de onderhavige asielaanvraag indiende dat zijn eerdere asielaanvraag was afgesloten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen vanwege een gebrek aan connexiteit.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, bladzijde 4 en 15.
2.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.
5.Beroepsgronden, punt 1 en 2.
6.Beroepsgronden, punt 3.
7.Beroepsgronden, punt 4.
8.Beroepsgronden, punt 5, 6 en 7.
9.Nader gehoor, 2 maart 2023, bladzijde 4.
10.Aanmeldgehoor, 5 februari 2023, bladzijde 4.