ECLI:NL:RBDHA:2024:6605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.10468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somaliër die bedreigd wordt door Al-Shabaab vanwege werkzaamheden als cameraman

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, een Somalische nationaliteit hebbende cameraman, diende op 16 augustus 2022 een asielaanvraag in, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 februari 2024 werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft het bestreden besluit beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt dat hij bedreigd is door Al-Shabaab vanwege zijn werkzaamheden voor de Somalische overheid en een Turkse stichting. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij daadwerkelijk voor de Somalische overheid heeft gewerkt of dat hij bedreigd is door Al-Shabaab. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een risicogroep valt die bescherming behoeft.

De rechtbank wijst erop dat, hoewel eiser in een risicogroep kan vallen, hij niet met voldoende indicaties heeft aangetoond dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. De bedreigingen zijn niet geloofwaardig geacht en er is geen andere onderbouwing voor zijn vrees voor vervolging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser moet terugkeren naar Somalië en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10468

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 16 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 februari 2024 (het bestreden besluit) afgewezen als ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Yanye als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De conclusie van deze beoordeling is dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben. De rechtbank stelt vast dat verweerder blijkens zijn verweerschrift van 25 maart 2024 thans ook van deze geboortedatum uit gaat.
3. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij als cameraman heeft gewerkt voor de Somalische overheid en voor de Turkse stichting [geboortedatum] (hierna: [geboortedatum] ). Hierdoor is hij in de negatieve belangstelling komen te staan van Al-Shabaab. Hij is door Al-Shabaab telefonisch bedreigd en zij hebben, als bedreiging, geld overgemaakt om daarmee zijn eigen uitvaart te kunnen bekostigen.
4. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser heeft gewerkt als cameraman voor [geboortedatum] maar niet dat hij heeft gewerkt voor de Somalische overheid. Daarnaast wordt niet geloofwaardig geacht dat eiser is bedreigd door Al-Shabaab.
5. Eiser stelt dat geloofwaardig moet worden geacht dat hij heeft gewerkt voor de Somalische overheid. Daarnaast heeft verweerder de bedreigingen van Al-Shabaab ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Al-Shabaab vindt het werken als cameraman in zijn algemeenheid immers verderfelijk. Bovendien zijn eisers verklaringen over de bedreigingen in lijn met wat bekend is over de werkwijze van Al-Shabaab. Eiser valt onder een risicogroep, omdat hij vanwege zijn werkzaamheden wordt geassocieerd met de Somalische overheid en internationale actoren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder gelooft dat eiser heeft gewerkt als cameraman voor [geboortedatum] In geschil is de vraag of eiser ook aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft gewerkt voor de Somalische overheid en dat hij is bedreigd door Al-Shabaab.
7. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft gewerkt voor de Somalische overheid. Hij heeft geen documenten overgelegd om dit te onderbouwen. Zijn enkele verklaring is onvoldoende om zijn stelling aannemelijk te maken.
8. Verweerder heeft ook de bedreigingen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Hoewel eisers verklaringen over de wijze waarop hij werd bedreigd vergelijkbaar zijn met wat bekend is over de werkwijze van Al-Shabaab, heeft hij niet onderbouwd dat deze bedreigingen ook echt hebben plaatsgevonden. Ondanks dat eiser terecht aanvoert dat jaartallen in Somalië niet relevant zijn en hij daarom wisselend heeft verklaard over het moment waarop de bedreigingen zijn begonnen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat Al-Shabaab daadwerkelijk telefonisch contact met hem heeft opgenomen. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat ze hem, als bedreiging, daadwerkelijk geld hebben gegeven om zijn uitvaart te bekostigen.
9. Volgens paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan de staatssecretaris een groep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen die tot die groep behoren, voorkomt. Vreemdelingen die tot een aangewezen risicogroep behoren, kunnen met geringe indicaties aannemelijk maken dat de problemen die verband houden met een van de vervolgingsgronden, een gegronde vrees voor vervolging opleveren.
10. Met WBV [1] 2022/9 heeft de staatssecretaris risicogroepen voor Somalië aangewezen. Als risicogroepen heeft hij onder meer aangewezen:
a. personen die werken bij, of door Al-Shabaab geassocieerd worden met, de overheid, [naam organisatie] of andere internationale actoren; en
medewerkers van [naam] die in de negatieve belangstelling staan van Al-Shabaab.
11. Eiser valt, anders dan verweerder primair stelt, in de risicogroep zoals bedoeld in paragraaf C2/3.2 van de Vc. Door zijn werkzaamheden als cameraman voor Besir kan hij door Al-Shabaab worden gezien als medewerker van een NGO die in de negatieve belangstelling staat. Daarmee valt eiser onder de risicogroep zoals genoemd in paragraaf C7/30.3.2, onder e, van de Vc. Eiser heeft echter niet met geringe indicaties aannemelijk gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging. Immers, de bedreigingen zijn niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht en er is naast deze bedreigingen geen nadere onderbouwing dat hij heeft te vrezen voor vervolging.

Conclusie en gevolgen

12. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser moet terugkeren naar Somalië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000.