ECLI:NL:RBDHA:2024:6604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.13760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beoordeeld. Eiser had op 17 juli 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling. Duitsland heeft het verzoek op 5 september 2023 aanvaard. De rechtbank heeft op 11 januari 2024 het beroep tegen deze buiten behandelingstelling ongegrond verklaard, en het hoger beroep daartegen is op 1 februari 2024 eveneens ongegrond verklaard.

Op 1 februari 2024 heeft de staatssecretaris eiser geïnformeerd dat de overdrachtstermijn is verlengd vanwege onderduiking, overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De Franse autoriteiten hebben op 20 februari 2024 Nederland verzocht om eiser terug te nemen, maar Nederland heeft dit verzoek op 27 februari 2024 geweigerd. Op 22 maart 2024 is eiser door Frankrijk aan Duitsland overgedragen.

De rechtbank heeft ambtshalve de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Aangezien eiser al is overgedragen aan Duitsland, is de claimprocedure geëffectueerd en is er geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn in Nederland. Eiser heeft niet gesteld dat hij schade heeft geleden door het bestreden besluit, waardoor het procesbelang is komen te ontvallen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13760

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlenging van de overdrachtstermijn. De staatssecretaris heeft deze termijn bij brief van 1 februari 2024 verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 17 juli 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris heeft bij besluit van 15 november 2023 de asielaanvraag buiten behandeling gesteld, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Duitsland heeft dat verzoek op 5 september 2023 aanvaard.
2.1.
Op 11 januari 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het beroep tegen de buiten behandelingstelling ongegrond verklaard, waarna het hoger beroep daartegen ongegrond is verklaard op 1 februari 2024.
3. Bij brief van 1 februari 2024 heeft de staatssecretaris eiser meegedeeld dat de overdrachtstermijn is verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, vanwege onderduiking.
4. De Franse autoriteiten hebben vervolgens op 20 februari 2024 Nederland verzocht om eiser terug te nemen, op de grond dat Nederland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Nederland heeft dit verzoek op 27 februari 2024 geweigerd, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
5. Uit informatie van Duitsland, ontvangen door de staatssecretaris op 9 april 2024, is gebleken dat eiser op 22 maart 2024 door Frankrijk aan Duitsland is overgedragen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep.
6.1.
Procesbelang bestaat als eiser met de behandeling van het beroep nog kan bereiken wat hij met het instellen van het beroep wilde bereiken en voor hem van feitelijke betekenis is. [1] Van procesbelang kan ook sprake zijn als er schade is geleden door het besluit. Dan is wel vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk het gevolg is van het besluit. [2]
6.2.
De rechtbank overweegt dat nu eiser al is overgedragen aan Duitsland door Frankrijk, de claimprocedure geëffectueerd is. Daardoor is er geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn in Nederland. Eiser is immers al overgedragen aan Duitsland. Door eiser is niet gesteld dat sprake is van geleden schade door het bestreden besluit. Dat betekent dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, het procesbelang hangende deze procedure is komen te ontvallen en het beroep daarom niet-ontvankelijk is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.