ECLI:NL:RBDHA:2024:6602
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met verwijzing naar verantwoordelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.J. de Vries, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, wat leidde tot het bestreden besluit van 5 april 2024.
Tegen dit besluit heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 29 april 2024, maar de verzoeker en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De staatssecretaris was wel vertegenwoordigd. Tijdens de zitting werd ook een andere zaak, NL24.15079, behandeld, waarin de rechtbank op dezelfde dag uitspraak deed. De voorzieningenrechter oordeelde dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening. Er waren ook geen andere omstandigheden die een toewijzing van het verzoek rechtvaardigden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier mr. J.A. Hessels, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.