In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Malinese nationaliteit is. Eiser had een aanvullend terugkeerbesluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 november 2023, samen met de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij het beroep tegen de maatregel van bewaring tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 29 december 2023 behandeld, waarbij eiser via telehoren vanuit detentiecentrum Rotterdam is gehoord. De gemachtigde van eiser was aanwezig in de rechtbank in Groningen, en de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn ingediend tegen het terugkeerbesluit. De staatssecretaris heeft in de maatregel van bewaring aangegeven dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft betwist dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft voldaan aan de plicht tot terugkeer en dat er onvoldoende persoonlijke belangen zijn die de bewaring onevenredig bezwarend maken.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris met voldoende voortvarendheid werkt aan de uitzetting van eiser, ondanks de psychische problemen van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.