ECLI:NL:RBDHA:2024:6521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/1782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over parkeerbelasting en aanmaningskosten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024, gaat het om een beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Delft. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten die in rekening waren gebracht na een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De naheffingsaanslag was opgelegd wegens parkeren op 1 oktober 2022. De heffingsambtenaar had op 13 februari 2023 uitspraak gedaan op het bezwaar van de belanghebbende, maar deze uitspraak werd door de rechtbank vernietigd, hoewel de rechtsgevolgen in stand werden gelaten. De rechtbank oordeelde dat de aanmaningskosten terecht waren opgelegd en dat er geen recht op een dwangsom bestond. De rechtbank stelde de proceskosten voor de rechtsbijstand vast op € 875 en droeg de heffingsambtenaar op het griffierecht van € 50 te vergoeden aan de belanghebbende. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/1782

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

17 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 13 februari 2023 op het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2024.
Namens belanghebbende zijn verschenen J. Piet en J. Pablo. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar onder instandlating van de rechtsgevolgen;
- wijst het verzoek om een dwangsom af;
- veroordeelt verweerder in de door belanghebbende gemaakte proceskosten van € 875;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden;
- bepaalt dat de termijn voor vergoeding van wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak.

Overwegingen

1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd wegens parkeren op 1 oktober 2022 om 21:38 uur aan de [straatnaam] te Delft.
2. Op 1 november 2022 is er aan belanghebbende een aanmaning gestuurd ten bedrage van € 8,00 vanwege het uitblijven van betaling.
3. In geschil is of de kosten voor de aanmaning terecht zijn opgelegd, of de uitspraak op bezwaar bevoegd genomen is en of recht bestaat op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
4. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat de uitspraak op bezwaar inderdaad onbevoegd is genomen en stelt dat het beroep op dit punt gegrond is. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat de uitspraak op bezwaar is bekrachtigd.
5. De rechtbank acht de door verweerder op 29 maart 2024 ingebrachte verzendadministratie niet tardief; belanghebbende heeft van deze stukken kennis kunnen nemen en kon hierop ter zitting reageren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag met juiste adressering op 4 oktober 2022 aan belanghebbende is verzonden. De enkele ontkenning van de ontvangst van de naheffingsaanslag op dit adres ontzenuwt het vermoeden van ontvangst niet. De beroepsgrond slaagt dus niet. De rechtbank laat de aanmaningskosten in stand.
6. In het onderhavige geval geldt dat de bezwaartermijn eindigde op 14 december 2022, zodat op 26 januari 2023 de beslistermijn eindigde. De ingebrekestelling van
26 januari 2023 was prematuur omdat de heffingsambtenaar op dat moment nog niet in gebreke was. Er bestaat geen recht op een dwangsom.
7. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak vast op 0,5 (licht), gelet op de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende (zeer geringe) werkbelasting van de gemachtigde en het geringe belang van de zaak. Aangezien het primaire besluit niet wordt vernietigd, bestaat geen aanleiding voor kostenvergoeding in de bezwaarfase.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
J.C.W. Wahls, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).