ECLI:NL:RBDHA:2024:6517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/1589, SGR 23/1593, SGR 23/1594, SGR 23/1595, SGR 23/1596, SGR 23/1597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde I.N.D.J. Rissema, en de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden. De zaak betreft de naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiseres zijn opgelegd voor het parkeren van haar auto zonder geldige parkeervergunning op verschillende momenten in september 2022. De rechtbank heeft op 17 april 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de beroepen van eiseres ongegrond zijn verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van eiseres op meerdere momenten geparkeerd stond op een locatie waar een geldige parkeervergunning of betaling van parkeerbelasting vereist was. De naheffingsaanslagen, elk ter hoogte van € 70,10, zijn opgelegd omdat er geen parkeerbelasting was voldaan. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen, maar de gemeente heeft deze bezwaren afgewezen, met uitzondering van een kleine vermindering van € 0,10 in de kosten van de naheffing.

De rechtbank heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en dat de gemeente niet meer kosten in rekening heeft gebracht dan toegestaan. De beroepsgrond van eiseres dat de verordening onverbindend is, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente vrij was om de naheffingsaanslagen te verlagen in de uitspraak op bezwaar en dat er geen strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de toepassing van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders, en niet door de rechtbank kan worden toegepast.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/1589, SGR 23/1593, SGR 23/1594, SGR 23/1595, SGR 23/1596 en SGR 23/1597

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

17 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van verweerder van 19 januari 2023 op de bezwaren van eiseres tegen de opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2024.
Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Specker en [naam] .

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Op 18 september 2022 om 14:14 uur, 19 september 2022 om 09:28 uur,
20 september 2022 om 12:24 uur, 22 september 2022 om 12:36 uur, 23 september 2022 om 09:28 uur en 24 september 2022 om 09:32 uur stond de auto van eiseres geparkeerd aan het [straatnaam] te Leiden (de parkeerlocatie). De parkeerlocatie is door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als een plaats waar mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2. Tijdens controles op de eerdergenoemde controlemomenten is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond. Naar aanleiding daarvan zijn aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd van elk € 70,10, bestaande uit
€ 3,50 aan parkeerbelasting en € 66,60 aan kosten van de naheffing. De door eiseres ingediende bezwaren zijn afgewezen maar in de uitspraak op bezwaar is wel een ambtshalve vermindering verleend van € 0,10 vanwege het toegestane maximum van de in rekening te brengen kosten van € 66,50.
3. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
4. Aan eiseres zijn niet meer kosten in rekening gebracht dan is toegestaan ingevolge artikel 234 van de Gemeentewet in samenhang met het Besluit. Dat in de Verordening ten onrechte een bedrag van € 66,60 in plaats van € 66,50 staat, bekent niet dat de naheffingsaanslag om die reden alsnog moet worden vernietigd. De beroepsgrond van eiseres dat de Verordening onverbindend is, slaagt niet. Anders dan eiseres stelt, stond het verweerder vrij om over te gaan tot een verlaging van de naheffingsaanslagen in de uitspraak op bezwaar. Van strijd met het evenredigheidbeginsel acht de rechtbank ook geen sprake. Voor zover eiseres bedoelt te verzoeken om coulance geldt dat de toepassing van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is, die niet aan de rechtbank is voorbehouden en dus niet door de rechtbank kan worden toegepast.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
J.C.W. Wahls, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).