ECLI:NL:RBDHA:2024:6509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
24-2246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een woongebouw met 24 appartementen en parkeergarage te Katwijk

Op 1 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woongebouw met 24 appartementen en een parkeergarage in Katwijk. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk op 14 februari 2024. Verzoekers, bestaande uit een vereniging en enkele natuurlijke personen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij twijfels hebben over de gevolgen voor de natuur, specifiek met betrekking tot de nauwe korfslak, een beschermde diersoort onder de Wet natuurbescherming (Wnb). De voorzieningenrechter heeft op 23 april 2024 de zaak behandeld en vastgesteld dat er een spoedeisend belang aanwezig is, aangezien vergunninghoudster op korte termijn gebruik wil maken van de vergunning.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college zich niet op basis van een memo van Econsultancy kon stellen dat er geen ontheffing op grond van de Wnb nodig was, omdat de memo niet voldoende onderbouwd was. De door verzoekers ingebrachte notitie van Bureau Vertigo Research wekte twijfel over de conclusies van Econsultancy, wat leidde tot de beslissing om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de overige verzoekers toegewezen en de omgevingsvergunning geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht van € 371,- aan verzoekers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2246

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] (de vereniging), [verzoeker 2] ,

[verzoeker 3] en [verzoeker 4], allen te [plaats] , verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk, het college
(gemachtigde: mr. A.C. van der Gugten).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster.
(gemachtigde mr. A.M. Roepel)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woongebouw met 24 appartementen en parkeergarage op het perceel nabij
[straatnaam 1] , [perceelnummer] te Katwijk (het perceel).
Met het bestreden besluit van 14 februari 2024 heeft het college deze omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Vergunninghoudster heeft schriftelijk gereageerd.
Verzoekers hebben nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 4] (zowel namens de vereniging als in de hoedanigheid van natuurlijke personen), de gemachtigde van het college, [naam] , namens vergunninghoudster, en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 18 oktober 2023 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woongebouw met
24 appartementen en ondergrondse parkeergarage met 36 parkeerplaatsen op het perceel (project [projectnaam] ).
2.1.
Het college heeft met het bestreden besluit de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 18 oktober 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
Belanghebbendheid verzoekers
5. Uit artikel 2 van de statuten blijkt dat de vereniging ten doel heeft het behoud van de natuurwaarde en de ecologische structuur van het Katwijkse [terrein] en de nabije omgeving van dit gebied, de handhaving van de karakteristieke uitstraling die dit—
terrein op de omgeving heeft, het in stand houden van de huidige landschapsinrichting van dit terrein, alsmede het behoud van de functie die het [terrein] ten tijde van het oprichten van de vereniging heeft en voorts al hetgeen rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn,—alles in de zo breed mogelijke zin van het woord.
Zij tracht dit doel te bereiken door:
- - het geven van voorlichting over het in lid 1 vermelde doel van de vereniging;
- het stimuleren van een kritische houding bij de plaatselijke bevolking ten aanzien van het in lid 1 vermelde doel van de vereniging;
- het bevorderen en/of uitvoeren van maatregelen welke het in lid 1 vermelde doel van de vereniging ten goede komen;
- het leggen van contacten met instellingen of organisaties welke zich (ook) bezighouden met het [terrein] ;
- het in overleg treden met organisaties, overheden of gemeentelijke instellingen welke betrokken zijn bij besluiten die een mogelijke wijziging van de huidige bestemming van het [terrein] beogen en/of een aantasting met zich meebrengen van de natuurwaarde, de ecologische structuur, de landschapsinrichting en de functie die het [terrein] ten tijde van het verlijden van deze akte heeft;
- het aangaan en voeren van juridische procedures mede voor en namens (de) leden - het aanwenden van alle andere niet met de wet in strijd zijnde middelen het in lid 1 vermelde doel te bereiken.
5.1.
Ter zitting is namens de vereniging desgevraagd verklaard dat de vereniging de ontwikkelingen op het [terrein] al meer dan 20 jaar op de voet volgt, dat bijeenkomsten met leden worden georganiseerd, dat de vereniging nadenkt over welke stappen er genomen moeten worden en in het verleden ook alternatieve plannen heeft gemaakt. Hieruit volgt dat de feitelijke werkzaamheden van de vereniging niet uitsluitend bestaan uit het aangaan en voeren van juridische procedures, zodat de vereniging naar het oordeel van de voorzieningenrechter als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter deelt niet het standpunt van vergunninghoudster dat de vereniging haar doelstellingen niet meer kan verwezenlijken, omdat het [terrein] inmiddels deels is bestemd voor woningbouw. Deze bestemming laat immers onverlet dat er feitelijk natuur- en ecologische waarden op het terrein aanwezig zijn waarvoor de vereniging zich kan inzetten.
5.2.
Verzoeker [verzoeker 4] woont aan de [adres] op een afstand van ruim
80 meter van het bouwplan en heeft vanuit zijn woning direct zicht op het bouwplan. Hij kan daarom als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
5.3.
Verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 3] wonen aan de [straatnaam 2] op circa 350 meter afstand van het bouwplan, zodat zij vanuit hun woning – mede vanwege de aanwezigheid van bebouwing – niet of nauwelijks zicht zullen hebben op het bouwplan. Verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 3] zullen dus geen gevolgen van enige betekenis van het bouwplan ondervinden en zijn daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen belanghebbende bij het bestreden besluit. Het verzoek zal dan ook, voor zover dat door hen is ingediend, worden afgewezen.
Spoedeisend belang
6. Aangezien vergunninghoudster op korte termijn van de verleende omgevingsvergunning gebruik wil maken, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig.
Gronden
7. Verzoekers voeren onder meer aan dat de zorgplicht soortbescherming conform artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming (Wnb) niet is nageleefd ten aanzien van de nauwe korfslak.
7.1.
De voorzieningenrechter constateert dat vergunninghoudster geen vergunning of ontheffing heeft aangevraagd op grond van de Wnb voor het verstoren van dan wel het vernietigen van de nauwe korfslak.
7.2.
In opdracht van vergunninghoudster heeft Econsultancy op 3 juli 2023 een memo opgesteld waarin is geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat de nauwe korfslak het perceel gebruikt als essentieel leefgebied en dat er individuen voorkomen op het perceel. Het perceel is onderhevig aan verstoring door de bewoners. Daarnaast is de zandgrond sterk overgroeid, wat wijst op een toename in stikstofdepositie op de bodem en daardoor een afname van kalk in de bodem. Het perceel is verder niet vochtig. Bovenstaande gebiedseigenschappen staan in contrast tot de gewenste leefomgeving van de nauwe korfslak, die stikstofarm, onverstoord, kalkrijk en vochtig habitat prefereert. Het dichtstbijzijnde permanent zoetwatervoerende gebied is Meijendel en Berkheide, een Natura 2000-gebied. Dit gebied voldoet wel aan de habitateisen van de soort, en de enige waarneming van de nauwe korfslak in de omgeving heeft dan ook betrekking op dit gebied. De nauwe korfslak is tevens een doelsoort voor dit gebied. Deze aanwijzingen duiden er op
dat de kans dat de nauwe korfslak op het perceel voorkomt nagenoeg nihil is. Nader onderzoek naar deze soort wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
7.3.
Verzoekers hebben in reactie op deze memo van Econsultancy een notitie van Bureau Vertigo Research in het geding gebracht, waarin staat dat de zandige, vrij kalkrijke bodem van het perceel en de vegetatie die bestaat uit gras- en kruidenruigten goede leefomstandigheden bieden voor de nauwe korfslak. In deze notitie is geconcludeerd dat de bodem niet te droog en te kalkarm is voor deze soort en er op het terrein voldoende ongestoord habitat aanwezig is om er te kunnen leven. Daarbij is aangegeven dat op een steenworp afstand leefgebieden van de nauwe korfslak bekend zijn. De redenen voor het ontbreken van de nauwe korfslak die genoemd worden door Econsultancy in dit duinrelict zijn volgens Vertigo Research onjuist.
7.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat beide deskundigen het perceel niet hebben bezocht. Zij hebben hun conclusie gebaseerd op de gebiedseigenschappen van het perceel; namelijk of dit voldoende kalkrijk, vochtig en onverstoord is. De voorzieningenrechter stelt verder vast de deskundigen van mening verschillen of het perceel vanwege de gebiedseigenschappen geschikt is als leefgebied voor de nauwe korfslak. De voorzieningenrechter kan op basis van deze tegengestelde conclusies van de deskundigen niet bepalen of de nauwe korfslak op het perceel aanwezig kan zijn en een ontheffing op grond van de Wnb nodig is. Dat volgens vergunninghoudster in het memo van Econsultancy ook gewicht is toegekend aan de omstandigheid dat de nauwe korfslak in de het nabijgelegen Natura 2000-gebied is waargenomen en niet op het perceel, leidt niet tot een ander oordeel. Dat de nauwe korfslak niet op het perceel is waargenomen en dat er meer geschikt leefgebied in de omgeving zou liggen, betekent niet zonder meer dat de nauwe korfslak niet ook op het perceel aanwezig is.
7.5.
Dit betekent dat het college zich niet op basis van de memo van Econsultancy op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen ontheffing op grond van de Wnb nodig is omdat de nauwe korfslak niet op het perceel aanwezig is. De notitie van Bureau Vertigo Research zorgt voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van het memo van Econsultancy. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen en de voorlopige voorziening treffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Er kan daarom niet worden gestart met werkzaamheden die onder de verleende omgevingsvergunning vallen.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat door [verzoeker 2] en [verzoeker 3] is ingediend, af;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat is ingediend door de overige verzoekers, toe;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit van 14 februari 2024 tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan verzoekers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.