ECLI:NL:RBDHA:2024:6508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
24-2245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een woongebouw met 14 appartementen te Katwijk

Op 1 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit een vereniging en enkele natuurlijke personen, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woongebouw met 14 appartementen en een ondergrondse parkeergarage in Katwijk. De omgevingsvergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk op 13 februari 2024. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en de omgevingsvergunning geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Dit besluit is genomen omdat het bouwplan in strijd is met artikel 12.2 van de planregels, en er geen besluit is genomen om van deze planregel af te wijken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er spoedeisend belang aanwezig was, aangezien vergunninghoudster op korte termijn gebruik wilde maken van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vereniging als belanghebbende kan worden aangemerkt, evenals twee van de verzoekers, terwijl verzoeker vier geen belanghebbende is. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 371,- aan de verzoekers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2245

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] (de vereniging), [verzoeker 2] ,

[verzoeker 3] en [verzoeker 4], allen te [plaats] , verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk, het college
(gemachtigde: mr. A.C. van der Gugten).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster.
(gemachtigde mr. A.M. Roepel)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woongebouw met 14 appartementen met ondergrondse parkeergarage tegenover [adres 1] ( [kadastraal nummer] ) te Katwijk (het perceel).
Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 heeft het college deze omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Vergunninghoudster heeft schriftelijk gereageerd.
Verzoekers hebben nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 4] (zowel namens de vereniging als in de hoedanigheid van natuurlijke personen), de gemachtigde van het college, [naam] , namens vergunninghoudster, en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 1 november 2023 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woongebouw met
14 appartementen met ondergrondse parkeergarage op het perceel (project [projectnaam] ).
2.1.
Het college heeft met het bestreden besluit de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo afgeweken van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”. Deze afwijking heeft betrekking op een overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van 0,6 meter door een balustrade.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 november 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
Belanghebbendheid verzoekers
5. Uit artikel 2 van de statuten blijkt dat de vereniging ten doel heeft het behoud van de natuurwaarde en de ecologische structuur van het [terrein] en de nabije omgeving van dit gebied, de handhaving van de karakteristieke uitstraling die dit—
terrein op de omgeving heeft, het in stand houden van de huidige landschapsinrichting van dit terrein, alsmede het behoud van de functie die het [terrein] ten tijde van het oprichten van de vereniging heeft en voorts al hetgeen rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn,—alles in de zo breed mogelijke zin van het woord.
Zij tracht dit doel te bereiken door:
- - het geven van voorlichting over het in lid 1 vermelde doel van de vereniging
- het stimuleren van een kritische houding bij de plaatselijke bevolking ten aanzien van het in lid 1 vermelde doel van de vereniging;
- het bevorderen en/of uitvoeren van maatregelen welke het in lid 1 vermelde doel van de vereniging ten goede komen;
- het leggen van contacten met instellingen of organisaties welke zich (ook) bezighouden met het [terrein] ;
- het in overleg treden met organisaties, overheden of gemeentelijke instellingen welke betrokken zijn bij besluiten die een mogelijke wijziging van de huidige bestemming van het [terrein] beogen en/of een aantasting met zich meebrengen van de natuurwaarde, de ecologische structuur, de landschapsinrichting en de functie die het [terrein] ten tijde van het verlijden van deze akte heeft;
- het aangaan en voeren van juridische procedures mede voor en namens (de) leden - het aanwenden van alle andere niet met de wet in strijd zijnde middelen het in lid 1 vermelde doel te bereiken.
5.1.
Ter zitting is namens de vereniging desgevraagd verklaard dat de vereniging de ontwikkelingen op het [terrein] al meer dan 20 jaar op de voet volgt, dat bijeenkomsten met leden worden georganiseerd, dat de vereniging nadenkt over welke stappen er genomen moeten worden en in het verleden ook alternatieve plannen heeft gemaakt. Hieruit volgt dat de feitelijke werkzaamheden van de vereniging niet uitsluitend bestaan uit het aangaan en voeren van juridische procedures, zodat de vereniging naar het oordeel van de voorzieningenrechter als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter deelt niet het standpunt van vergunninghoudster dat de vereniging haar doelstellingen niet meer kan verwezenlijken, omdat het [terrein] inmiddels deels is bestemd voor woningbouw. Deze bestemming laat immers onverlet dat er feitelijk natuur- en ecologische waarden op het terrein aanwezig zijn waarvoor de vereniging zich kan inzetten.
5.2.
Verzoekers [verzoeker 2] en [verzoeker 3] wonen aan de [straatnaam] op een afstand van circa 100 meter tot het bouwplan en hebben vanuit hun woning direct zicht op het bouwplan. Zij kunnen daarom als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
5.3.
Verzoeker [verzoeker 4] woont aan de [adres 2] op circa 330 meter afstand van het bouwplan, zodat hij vanuit zijn woning – mede vanwege de aanwezigheid van bebouwing – niet of nauwelijks zicht zal hebben op het bouwplan. Verzoeker [verzoeker 4] zal dus geen gevolgen van enige betekenis van het bouwplan ondervinden en is daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen belanghebbende bij het bestreden besluit. Het verzoek zal dan ook, voor zover dat door hem is ingediend, worden afgewezen.
Spoedeisend belang
6. Aangezien vergunninghoudster op korte termijn van de verleende omgevingsvergunning gebruik wil maken, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig.
Gronden
7. Verzoekers voeren aan dat het woongebouw binnen de kernzone van de primaire waterkering en deels binnen de buitenbeschermingszone wordt gebouwd. Volgens verzoekers had daarom aan de omgevingsvergunning een voorschrift moeten worden opgenomen dat een vergunning wordt verleend door het Hoogheemraadschap voordat wordt begonnen met de bouw.
7.1.
Het perceel heeft de enkelbestemming “Wonen-6” en de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering (WS-WK)”.
7.2.
Op grond van artikel 12.1 van de planregels zijn de voor “WS-WK” aangewezen gronden - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg, het behoud en het herstel van de zeewering.
Op grond van artikel 12.2 mag op deze gronden worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 12.1 genoemde bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Op grond van artikel 12.3 van de planregels kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.2 mits:
a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
b. het zeeweringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
7.3.
Niet in geschil is dat het bouwplan geen betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Dit betekent dat het bouwplan in strijd is met artikel 12.2, aanhef en onder c, van de planregels. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college geen besluit heeft genomen om met toepassing van artikel 12.3 een omgevingsvergunning te verlenen om van deze planregel af te wijken. Nu een extra afwijking van het bestemmingsplan nodig is, die niet is vergund, moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden betwijfeld of het bestreden besluit bij de beslissing op bezwaar stand kan houden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen en de voorlopige voorziening treffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Er kan daarom niet worden gestart met werkzaamheden die onder de verleende omgevingsvergunning vallen.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat door [verzoeker 4] is ingediend, af;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat is ingediend door de overige verzoekers, toe;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit van 13 februari 2024 tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan verzoekers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.