ECLI:NL:RBDHA:2024:6497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
NL24.13662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 30 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 23 april 2024 behandeld. Eiser was aanwezig op de zitting, terwijl zijn gemachtigde niet verscheen maar later telefonisch deelnam.

De rechtbank oordeelt dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser terecht is, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat is aanvaard.

Eiser betoogt dat hij bij overdracht naar Oostenrijk risico loopt op indirect refoulement, omdat hij vreest voor onmenselijke behandeling in Turkije, waar hij is veroordeeld vanwege deelname aan vrijheidsprotesten. De rechtbank overweegt dat het Hof van Justitie zich eerder heeft uitgelaten over indirect refoulement in het kader van de Dublinprocedure. De rechtbank mag in principe niet onderzoeken of er in Oostenrijk een risico bestaat op schending van het beginsel van non-refoulement, tenzij er systeemfouten zijn in de asielprocedure. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij niet betwist dat voor Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, waardoor deze beroepsgrond niet slaagt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13662

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N.R.H. Boon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.13663, op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser had de rechtbank voor de zitting bericht niet op de zitting te verschijnen. Eiser verscheen echter wel op de zitting. Na telefonisch contact met de gemachtigde van eiser heeft zij alsnog telefonisch deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Loopt eiser bij terugkeer naar Oostenrijk risico op indirect refoulement?
5. Eiser betoogt dat hij bij overdracht naar Oostenrijk een risico loopt op indirect refoulement. Oostenrijk heeft zijn asielaanvraag namelijk afgewezen en dus moet hij terugkeren naar Turkije. Eiser vreest daar echter voor onmenselijke behandeling. Hij is namelijk in Turkije veroordeeld, omdat hij heeft deelgenomen aan vrijheidsprotesten en uit verschillende landeninformatie blijkt dat gevangenen mishandeld worden in gevangenissen. [2]
5.1.
De rechtbank overweegt dat het Hof van Justitie zich in haar uitspraak van 30 november 2023 heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement in het kader van de Dublinprocedure. [3] Hieruit volgt dat de rechtbank in principe niet mag onderzoeken of er in de aangezochte lidstaat, in dit geval Oostenrijk, een risico bestaat op schending van het beginsel van non-refoulement. Dit is alleen anders wanneer de rechtbank vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten.
5.2.
Op de zitting heeft eiser expliciet verklaard dat hij niet betwist dat voor Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank onderzoekt daarom niet of eiser bij overdracht naar Oostenrijk risico loopt op indirect refoulement. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond
.Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.OMCT. SOS-Torture Network, Briefing Note on the Situation of Prisons and Prisoners in Turkey (19 juli 2022); Human Rights Watch, The Human Rights System is Under Threat: A Call to Action. Turkey (2024).
3.ECLI:EU:C:2023:934.