In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024, wordt het beroep van eiser, een Litouwse burger, tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht en zijn ongewenstverklaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in een primair besluit op 2 februari 2022 besloten om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen, wat in het bestreden besluit van 11 april 2023 werd gehandhaafd. Eiser had bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris erkende dat de hoorplicht was geschonden en hield een hoorzitting op 8 augustus 2023, waarna een aanvullend besluit werd genomen op 4 oktober 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond is, omdat de hoorplicht is geschonden, maar laat de rechtsgevolgen in stand op basis van artikel 8:72 van de Awb. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit is ongegrond. Eiser, die sinds 2016 in Nederland verblijft, heeft een geschiedenis van strafbare feiten en is ongewenst verklaard vanwege zijn gedrag, dat als een ernstige bedreiging voor de samenleving wordt gezien. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat er een hoog recidiverisico is en dat de omstandigheden die hebben geleid tot de strafbare feiten nog steeds bestaan. De rechtbank wijst op de noodzaak van de ISD-maatregel en de gevolgen voor de openbare orde. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om aan te tonen dat hij geen gevaar meer vormt voor de samenleving. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan eiser.