ECLI:NL:RBDHA:2024:6489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
NL23.13818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beëindiging van verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een Litouwse burger

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024, wordt het beroep van eiser, een Litouwse burger, tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht en zijn ongewenstverklaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in een primair besluit op 2 februari 2022 besloten om het verblijfsrecht van eiser te beëindigen, wat in het bestreden besluit van 11 april 2023 werd gehandhaafd. Eiser had bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris erkende dat de hoorplicht was geschonden en hield een hoorzitting op 8 augustus 2023, waarna een aanvullend besluit werd genomen op 4 oktober 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond is, omdat de hoorplicht is geschonden, maar laat de rechtsgevolgen in stand op basis van artikel 8:72 van de Awb. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit is ongegrond. Eiser, die sinds 2016 in Nederland verblijft, heeft een geschiedenis van strafbare feiten en is ongewenst verklaard vanwege zijn gedrag, dat als een ernstige bedreiging voor de samenleving wordt gezien. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat er een hoog recidiverisico is en dat de omstandigheden die hebben geleid tot de strafbare feiten nog steeds bestaan. De rechtbank wijst op de noodzaak van de ISD-maatregel en de gevolgen voor de openbare orde. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om aan te tonen dat hij geen gevaar meer vormt voor de samenleving. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13818

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

geboren op [datum],
van Litouwse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht en zijn ongewenstverklaring.
1.1.
De staatssecretaris heeft hiertoe besloten in het primaire besluit van 2 februari 2022. In het bestreden besluit van 11 april 2023 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiser heeft de staatssecretaris dat besluit in stand gelaten.
1.2.
De staatssecretaris heeft in het verweerschrift aangegeven dat terecht is aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. De staatssecretaris heeft daarom verzocht om aanhouding van de behandeling, zodat hij eiser alsnog in gelegenheid kon stellen om te worden gehoord in bezwaar.
1.3.
Na een hoorzitting op 8 augustus 2023 heeft de staatssecretaris op 4 oktober 2023 een aanvullend besluit op bezwaar genomen (bestreden besluit II). In wat eiser tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht, heeft de staatssecretaris geen aanleiding gezien om bestreden besluit I te wijzigen. De ongegrondverklaring van het bezwaar is daarom in stand gelaten.
2. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gericht tegen bestreden besluit I gegrond is en dat het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft de Litouwse nationaliteit en is daarmee een burger van de Europese Unie. Eiser is geboren op [datum]. Hij is in 2016 naar Nederland gekomen en staat sinds 14 april 2020 ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De staatssecretaris heeft eisers verblijfsrecht beëindigd, omdat zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De staatssecretaris heeft hiertoe overwogen dat eiser sinds 2016 veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten, voor het laatst op 17 september 2021 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale duur van twee jaren (ISD-maatregel). Daarnaast heeft de staatssecretaris eiser ongewenst verklaard. [1]
Gronden
5. Eiser voert aan dat zijn gedragingen, die hebben geleid tot de veroordelingen, geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving. De veroordelingen uit 2016, 2018, 2019 en 2020, en de strafbare feiten die hebben geleid tot oplegging van de ISD-maatregel zijn niet actueel. Daarnaast is de aard van die strafbare feiten onvoldoende om een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving aan te nemen. Eiser betoogt daarnaast dat hij een positieve gedragsverandering heeft laten zien.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiser zich richt tegen de beëindiging van het verblijfsrecht en tegen de ongewenstverklaring. Een vreemdeling kan geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. [2] Dit betekent dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht zolang hij ongewenst is verklaard. Eisers beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de ongewenstverklaring niet langer van kracht is. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht. [3]
7. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het verweerschrift van 7 juli 2023 heeft erkend dat eiser terecht heeft aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Daarom is alsnog een hoorzitting in bezwaar gehouden, waarna bestreden besluit II is genomen. Het beroep heeft gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op dat besluit.
7.1.
Nu eiser beroep heeft moeten instellen om gehoord te kunnen worden en de staatssecretaris heeft erkend dat de hoorplicht is geschonden, is het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I gegrond. Dit besluit komt wegens schending van de hoorplicht voor vernietiging in aanmerking.
Hierna zal de rechtbank beoordelen of er in dit geval aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van 8:72, derde lid van de Awb in stand te laten.
8. Niet in geschil is dat eiser sinds 2016 veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten, onder meer voor vermogensdelicten. Eiser is voor het laatst op 17 september 2021 veroordeeld door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, waarbij een ISD-maatregel is opgelegd voor de maximale duur van twee jaren. Uit de reclasseringsrapporten volgt dat het plegen van strafbare feiten samenhangt met eisers houding, middelengebruik en psychosociaal functioneren. Daarbij is de kans op recidive als hoog beoordeeld.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn beslissing van 30 maart 2023 beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist. Het recidiverisico is nog altijd hoog. Verder volgt uit beslissing van het Hof dat eiser weigert deel te nemen aan aangeboden interventies om het risico op recidive terug te dringen.
9. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris bij zijn besluitvorming niet alleen heeft betrokken dat eiser veelvuldig is veroordeeld en dat een ISD-maatregel is opgelegd, maar ook het hoge recidiverisico dat van hem uitgaat. Daarbij heeft de staatssecretaris de omstandigheden betrokken dat eiser op 19 mei 2021 tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis opnieuw de fout in is gegaan, dat uit het vonnis van 17 september 2021 volgt dat eerdere veroordelingen niet hebben geleid tot gedragsverbetering, en dat eiser niet meewerkt aan interventies om recidive te voorkomen.
9.1.
De staatssecretaris stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat de omstandigheden die hebben geleid tot de strafbare feiten, namelijk het middelengebruik en/of verslavingsproblematiek van eiser, nog steeds bestaan. Het betoog van eiser dat hij sinds 19 mei 2021 geen delicten meer heeft gepleegd en geen alcohol heeft gedronken, komt omdat eiser sinds die datum is gedetineerd. Bovendien zijn er - zoals volgt uit het door eiser overgelegde overzicht multidisciplinair overleg van 11 mei 2023 - op 31 augustus 2022, 15 september 2022 en 6 februari 2023 disciplinaire straffen aan eiser opgelegd voor een positieve urinetest (cannabis) en aangetroffen contrabande (fles naar alcohol ruikende substantie, flessen met alcoholhoudende drank). Dat eiser in detentie certificaten heeft gehaald, meewerkt aan terugkeer naar Litouwen, deelneemt aan de arbeid en gewenst gedrag laat zien, is weliswaar een positieve ontwikkeling, maar onderbouwt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende -mede gelet op het korte tijdsverloop- dat sprake is van een positieve gedragsverandering. De rechtbank overweegt dat uit deze ontwikkelingen niet blijkt dat eiser geen verslavingsproblematiek meer heeft danwel die problematiek onder ogen ziet en daarnaar handelt. Daarnaast kan deze ontwikkeling alleen gerelateerd worden aan zijn detentie [4] en zegt dit niets over een mogelijke positieve gedragsverandering in de vrije maatschappij.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris ook kunnen overwegen dat het opleggen van een ISD-maatregel een sterke aanwijzing is dat sprake is van een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive. Uit het vonnis van 17 september 2021 volgt dat, gelet op de door eiser steeds weer veroorzaakte overlast en schade, het belang van de samenleving voorop moet staan en dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat in zijn geval ondanks de herhaaldelijke veroordelingen en de oplegging van een ISD-maatregel, geen sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser heeft verder geen beroepsgronden gericht tegen de motivering van de ongewenstverklaring en heeft daarnaast de feitelijke juistheid daarvan niet betwist. Er is dus geen grond voor het oordeel dat de ongewenstverklaring als zodanig niet in stand kan blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser heeft tijdens de hoorzitting verklaard over zijn psychische problemen, die zouden de oorzaak zijn van het merendeel van zijn strafrechtelijke veroordelingen. Eiser betwist dat hij een alcoholverslaving zou hebben. Daarnaast heeft eiser onder verwijzing naar rapportages van zijn case manager aangegeven dat hij in de gevangenis gewenst gedrag laat zien sinds 26 maart 2023. Ook heeft hij verklaard spijt te hebben van zijn misdrijven en dat hij geen reden heeft om nieuwe strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in bestreden besluit II terecht overweegt dat eiser nog maar recent gewenst gedrag laat zien. De rechtbank overweegt daarnaast dat er in februari 2023 nog een tweetal incidenten met eiser zijn geweest in de PI. De staatssecretaris heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd waaruit een verlaagde kans op recidive blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij thans geen gevaar meer vormt voor de openbare orde. Het argument dat eiser nog niet in de vrije maatschappij een gedragsverbetering heeft kunnen laten zien is bovendien niet meer relevant, nu de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangegeven dat eiser inmiddels is teruggekeerd naar Litouwen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit II, is ongegrond. Ten aanzien van bestreden besluit I is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven.
13. Nu het beroep tegen bestreden besluit I gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt deze vergoeding, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde op de zitting, met een waarde van € 875,- per punt).
14. Daarnaast hoeft er geen griffierecht terugbetaald te worden, nu eiser op 5 juni 2023 is vrijgesteld van het heffen van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit I, voor zover daarin is bepaald dat een hoorzitting achterwege kon blijven;
  • bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten;
  • verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
  • € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
2.artikel 67, derde lid, van de Vw 2000.
3.uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2837.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328.