ECLI:NL:RBDHA:2024:6488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
NL24.17589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring na twaalf maanden detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opheffing van een maatregel van bewaring. Eiser, een man van Bahamaanse nationaliteit, was sinds 23 mei 2023 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 april 2024 een kennisgeving van het voortduren van de bewaring aan de rechtbank gestuurd, wat door de rechtbank werd gelijkgesteld met een ingesteld beroep. Tijdens de zitting op 29 april 2024 was eiser niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de situatie van eiser beoordeeld, waarbij zij rekening hield met de duur van de bewaring, die inmiddels bijna twaalf maanden bedroeg. Eiser voerde aan dat de belangenafweging in zijn voordeel moest uitvallen, vooral omdat de Bahamaanse autoriteiten zijn nationaliteit niet konden bevestigen en er een lopend laissez passertraject was bij Jamaica. De rechtbank oordeelde dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet langer rechtmatig was, gezien de lange duur van de detentie en het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Tevens kende de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van € 100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt en is bekendgemaakt op 30 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17589
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.M.M. Gils).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 23 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
De staatssecretaris heeft op 22 april 2024 voor eiser een “kennisgeving voortduren bewaring” aan de rechtbank verzonden. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. De staatssecretaris heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Bahamaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1961] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 14 februari 2024 (in de zaak NL24.3517) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten
grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek. In dit geval is dat de periode tussen 7 februari 2024 en 29 april 2024.
4. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat hij al twaalf maanden in bewaring verblijft. De Bahamaanse autoriteiten hebben de gestelde nationaliteit van eiser niet kunnen bevestigen. De staatssecretaris heeft nadien een laissez passertraject gestart bij de autoriteiten van Jamaica. Dat onderzoek loopt nog.
5. De duur van de maatregel van bewaring is een element dat de rechtbank betrekt bij de belangenafweging. Naarmate de maatregel van bewaring langer voortduurt, wordt het belang van betrokkene om in vrijheid te worden gesteld groter. De rechtbank is van oordeel dat het voortduren van de onderhavige maatregel van bewaring niet langer rechtmatig is. De rechtbank overweegt daartoe dat deze maatregel van bewaring inmiddels bijna twaalf maanden voortduurt. In dit licht is het van minder gewicht dat eiser geen enkele medewerking verleent aan zijn uitzetting. Het belang van eiser bij de opheffing van de bewaring weegt nu zwaarder dan het belang van de staatssecretaris bij de voortduring daarvan. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
6. Hieruit vloeit voort dat de maatregel van bewaring vanaf 29 april 2024 (de datum van de sluiting van het onderzoek), onrechtmatig is. Het beroep is dus gegrond. De maatregel van bewaring dient onmiddellijk te worden opgeheven.
7. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe voor één dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel in een detentiecentrum. Voor deze dag krijgt eiser € 100,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 30 april 2024;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van E.S. Genç, griffier.
Deze uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl en is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.