In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiser, die als pleegkind annex halfbroer bij referent [referent] wil verblijven, had op 11 december 2019 een aanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 14 januari 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 20 november 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigde van eiser aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is. De staatssecretaris had in het primaire besluit twijfels geuit over de identiteit en de leeftijd van eiser, en stelde dat er geen familierechtelijke relatie tussen eiser en referent was aangetoond. Eiser betoogde echter dat hij als pleegkind van referent was opgegroeid en dat de staatssecretaris in strijd met het beginsel van reformatio in peius had gehandeld door in het bestreden besluit de feitelijke gezinsband te ontkennen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de langdurige samenwoning van eiser met de biologische kinderen van referent en dat de afwijzing van de aanvraag niet voldoende gemotiveerd is.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak benadrukt het belang van gelijke proceskansen en de zorgvuldigheid in de besluitvorming door de staatssecretaris.