ECLI:NL:RBDHA:2024:6486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
NL23.39278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf van een pleegkind in relatie tot biologische kinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiser, die als pleegkind annex halfbroer bij referent [referent] wil verblijven, had op 11 december 2019 een aanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 14 januari 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 20 november 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigde van eiser aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is. De staatssecretaris had in het primaire besluit twijfels geuit over de identiteit en de leeftijd van eiser, en stelde dat er geen familierechtelijke relatie tussen eiser en referent was aangetoond. Eiser betoogde echter dat hij als pleegkind van referent was opgegroeid en dat de staatssecretaris in strijd met het beginsel van reformatio in peius had gehandeld door in het bestreden besluit de feitelijke gezinsband te ontkennen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de langdurige samenwoning van eiser met de biologische kinderen van referent en dat de afwijzing van de aanvraag niet voldoende gemotiveerd is.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak benadrukt het belang van gelijke proceskansen en de zorgvuldigheid in de besluitvorming door de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39278

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser. Eiser heeft op 11 december 2019 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Eiser wil graag als pleegkind annex halfbroer bij de referent [referent] gaan verblijven. Aan referent is op 17 oktober 2019 een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 14 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 november 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep van eiser gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de referent, bijgestaan door de gemachtigde. Namens de staatssecretaris is de gemachtigde verschenen. Ook is een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiser gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
5. In het primaire besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat wordt getwijfeld aan eisers leeftijd en geboortedatum. Ook is onduidelijk wat eisers geboorteplaats is, zodat zijn identiteit niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft een Somalisch paspoort overgelegd, echter worden deze door de Nederlandse autoriteiten niet erkend. Daarnaast is geconcludeerd dat een familierechtelijke relatie tussen eiser en referent niet is aangetoond. Eiser heeft de stelling ingenomen dat hij het pleegkind van referent is. De staatssecretaris heeft overwogen dat eiser niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat zijn biologische moeder zou zijn vermist en/of overleden. Evenmin heeft eiser een document overgelegd waaruit blijkt dat referent was aangewezen als zijn pleegouder. Wel wordt aangenomen dat referent een aantal jaar voor eiser heeft gezorgd, tot het moment in 2011 waarop referent Somalië heeft verlaten. Daarna hebben eisers (half-)broer en een vriendin van referent zich over eiser ontfermd, tot hij zelf Somalië verliet in 2019. De staatssecretaris overweegt dat het pleegouderschap tenminste acht jaar voor het indienen van de aanvraag tot een einde was gekomen. De feitelijke gezinsband kan volgens de staatssecretaris als verbroken worden beschouwd. Daarbij is eveneens betrokken dat eiser inmiddels ruimschoots meerderjarig is en dat verwacht mag worden dat hij stappen naar zelfstandigheid heeft gezet.
5.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 8 september 2023 is referent gehoord, bijgestaan door de gemachtigde. Tijdens het gesprek heeft referent aangegeven dat eiser haar halfbroer is omdat zij dezelfde vader hebben, maar dat zij hem als haar pleegkind beschouwt. Op 6 oktober 2023 is eiser via een videoverbinding gehoord.
5.2.
In het bestreden besluit is aan eiser het voordeel van de twijfel gegund ten aanzien van de door eiser ingediende Somalische documenten. De identiteit van eisers vader is, mede gelet op de verklaringen van eisers halfbroer [pleegbroer], aannemelijk geacht.
De familierechtelijke relatie tussen eiser en referent is niet aannemelijk geacht. De staatssecretaris heeft dit aspect doorgetoetst op de feitelijke gezinsband. DNA-onderzoek is vanwege de afwezigheid van vader in dit geval niet mogelijk. De staatssecretaris heeft geconcludeerd dat de verklaringen over de reden en de duur van de opname in het gezin van referent niet aannemelijk zijn. Het samenwonen in Afgoye is niet voldoende om uit te gaan van een pleegsituatie. Daarnaast is gebleken dat naast referent ook anderen voor eiser hebben gezorgd. Ook de voogdij is niet aannemelijk geacht. De staatssecretaris heeft erkend dat hij niet inzichtelijk heeft onderbouwd waarom de gezinsband verbroken werd geacht. Echter, omdat nu is gebleken dat geen sprake is van een feitelijke gezinsband, is een toets op een verbroken gezinsband volgens de staatssecretaris niet meer aan de orde.
De staatssecretaris stelt daarnaast dat hij om deze reden niet toekomt aan een toets aan het jongvolwassenenbeleid. Het door eiser in bezwaar gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens de staatssecretaris niet, nu voor de biologische kinderen van referent een ander toetsingskader geldt dan voor pleegkinderen. De staatssecretaris heeft ook geen aanleiding gezien om wegens bijzondere omstandigheden van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken.
Gronden
6. Eiser voert aan dat hij met het bestreden besluit in een nadeliger positie is beland dan ten tijde van het primaire besluit. Volgens eiser is in eerste instantie wel een feitelijke gezinsband tussen hem en referent aanwezig geacht, terwijl deze conclusie in het bestreden besluit is ingetrokken. De staatssecretaris heeft daarmee het beginsel van reformatio in peius geschonden, aldus eiser. Daarnaast heeft de staatssecretaris in het primaire besluit de pleegsituatie niet in twijfel getrokken en in het bestreden besluit wel. Volgens eiser is bij beide besluiten uitgegaan van identieke informatie, terwijl hier verschillend mee wordt omgegaan. Eiser wijst erop dat de staatssecretaris heeft erkend dat hij niet goed heeft onderbouwd waarom er met twee maten is gemeten. Referent heeft als gevolg van haar vlucht uit Somalië en het tijdsverloop voordat zij haar asielvergunning kreeg, jarenlang niet voor haar kinderen kunnen zorgen. Volgens eiser is niet inzichtelijk gemaakt waarom dit tijdsverloop niet aan haar biologische kinderen is tegengeworpen en wel aan eiser als pleegzoon. Eiser betoogt daarnaast, onder verwijzing naar het arrest E. van het Hof van Justitie van de EU [1] , dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd in hoeverre de omstandigheden van het vertrek en het tijdsverloop bij de besluitvorming zijn betrokken, wat de staatssecretaris zelf ook heeft erkend in het bestreden besluit. Eiser wijst er bovendien op dat de staatssecretaris met zoveel woorden heeft erkend dat sprake is van strijd met equality of arms, doordat de gehoorverslagen van de biologische kinderen van referent eerst met het bestreden besluit aan hem zijn gezonden. Volgens eiser probeert de staatssecretaris zijn motiveringsgebreken te repareren met de stelling dat geen sprake is van een feitelijke gezinsband en dat daarmee de pleegsituatie niet aannemelijk zou zijn gemaakt. Eiser wijst op het primaire besluit, waarin expliciet is aangenomen dat referent enige jaren voor eiser heeft gezorgd. Tot slot betoogt eiser dat het van onevenredige hardheid getuigt om alle biologische kinderen te laten overkomen naar Nederland en eiser als pleegkind achter te laten. Temeer nu wordt aangenomen dat eiser is opgegroeid met de biologische kinderen van referent, die nu hun broer missen. Eiser betoogt dat sprake is van een ongelijke behandeling. Het bestreden besluit is volgens eiser wegens motiveringsgebreken niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
7. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van reformatio in peius. De staatssecretaris wijst erop dat eiser in de bezwaarfase het voordeel van de twijfel heeft gekregen inzake het aanbieden van aanvullend onderzoek en een integrale beoordeling [2] . In het geval van eiser is hieraan gehoor gegeven in de vorm van twee hoorzittingen en een integrale beoordeling in het bestreden besluit. In bezwaar is alsnog het volgende aangenomen: 1) identiteit biologische vader van eiser 2) identiteit biologische moeder van eiser 3) identiteit eiser 4) leeftijd eiser 5) familierechtelijke relatie tussen eiser en referent. Dat eiser slechter af zou zijn door het instellen van bezwaar, volgt de staatssecretaris niet. De staatssecretaris betwist daarnaast de stelling van eiser dat in het primaire besluit zou zijn geconcludeerd dat wel sprake is van een feitelijke gezinsband. Volgens de staatssecretaris is in primo dezelfde conclusie getrokken. De staatssecretaris stelt daarnaast dat geen sprake is van strijd met equality of arms doordat eerst met het bestreden besluit een aantal gehoorverslagen van de biologische kinderen van referent zijn meegezonden. Tijdens de hoorzitting met referent zijn de verklaringen van de kinderen aan haar voorgehouden en heeft referent erop kunnen reageren. Dat deze verslagen op een eerder moment toegezonden hadden moeten worden, betekent volgens de staatssecretaris niet dat reeds daarom al geen sprake meer is van equality of arms.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank is allereerst van oordeel dat in dit geval geen sprake is van schending van het verbod op reformatio in peius. Daartoe is van belang dat de staatssecretaris zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit tot afwijzing van de aanvraag heeft geconcludeerd. Nu zowel het primaire als het bestreden besluit strekt tot afwijzing van de gevraagde vergunning, volgt uit de enkele constatering dat verschillend is geconcludeerd inzake het element ‘feitelijke gezinsband’ naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser na het instellen van bezwaar in een nadeliger rechtspositie is te komen verkeren. Het ter zitting door de gemachtigde van eiser ingenomen standpunt dat de hele gezinshereniging op dit element berust en dat dit zodanig wezenlijk is dat geen afwijking van de primair genomen conclusie mogelijk is, volgt de rechtbank niet.
9. Inzake het beroep van eiser op het beginsel van equality of arms overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
Niet in geschil is dat de staatssecretaris bij de besluitvorming gebruik heeft gemaakt van gehoorverslagen van de biologische kinderen van referent, [pleegbroer] en [pleegzus]. Daarnaast is niet in geschil dat eerst bij de toezending van het bestreden besluit de verslagen van het nader (asiel)gehoor, het tweede nareisgehoor van [pleegbroer] en het nareisgehoor van [pleegzus] zijn meegezonden. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het verweerschrift heeft erkend dat deze verslagen eerder toegezonden hadden moeten worden. Daarnaast overweegt de rechtbank dat tijdens de hoorzitting weliswaar de verschillen in de verklaringen van [pleegbroer] en [pleegzus] aan referent en gemachtigde zijn voorgehouden, maar dat zij zich hierop niet adequaat hebben kunnen voorbereiden nu zij voorafgaand aan de hoorzitting geen kennis hadden genomen van de volledige documenten. Deze gang van zaken raakt naar het oordeel van de rechtbank aan het recht op gelijke proceskansen (equality of arms, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM).
9.2.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris het bestreden besluit deels heeft gestoeld op de aangehaalde gehoren van [pleegbroer] en [pleegzus], zonder dat referent en gemachtigde in het bezit waren van deze stukken. De rechtbank is daarom van oordeel dat er in zoverre sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Dit gebrek maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het bestreden besluit om deze reden moet worden vernietigd.
Bij het meezenden van het bestreden besluit zijn alsnog de bewuste gehoorverslagen verkregen. Daarnaast is niet gebleken dat de staatssecretaris bij de besluitvorming van foutieve informatie inzake de inhoud van de gebruikte gehoorverslagen is uitgegaan. Bovendien heeft eiser in de beroepsfase de gelegenheid gehad om op deze stukken te reageren, hetgeen niet is gebeurd. Alles overwegende ziet de rechtbank daarom niet in dat eiser door deze gang van zaken in zijn belangen zou zijn geschaad.
10. Eiser heeft in zijn beroepsgronden onder meer aangevoerd dat hij niet alleen is gescheiden van zijn pleegmoeder, maar ook van haar biologische kinderen; zijn pleegbroer [pleegbroer] en pleegzusje [pleegzus] mochten namelijk in 2022 -ondanks het tijdsverloop- wel naar Nederland komen om herenigd worden met hun moeder, terwijl eiser als enige moest achterblijven in Somalië.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in Somalië langdurig onafgebroken heeft samengewoond met [pleegbroer] en [pleegzus], in ieder geval in de periode tussen 2008 en 2022.
De staatssecretaris heeft dit samenwonen en de duur daarvan ter zitting erkend. Daarnaast volgt uit de besluitvorming ook in zekere mate dat daarin het samenwonen met [pleegbroer] en [pleegzus] wordt aangenomen. De rechtbank constateert dat het samenwonen heeft plaatsgevonden gedurende veertien jaar en bovendien tijdens eisers vormende jaren, vanaf zijn negende tot ongeveer zijn 23e levensjaar. Deze lange duur, in combinatie met het feit dat het samenwonen heeft plaatsgevonden in de voor eiser vormende levensfase, dient zwaar mee te wegen in de door de staatssecretaris te maken belangenafweging. De rechtbank constateert echter dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming nauwelijks op dit punt is ingegaan.
In het bestreden besluit is enkel gesteld dat begrijpelijk is dat eiser en de biologische kinderen van referent elkaar missen, maar dat dit onvoldoende is om als bijzondere omstandigheid aan te merken en om die reden op grond van artikel 4:84 van de Awb van het gehanteerde beleid af te wijken.
10.2.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 en artikel 4:84 van de Awb dient de staatssecretaris een afgewogen en deugdelijke motivering te geven over de vraag welke gevolgen het bestreden besluit heeft voor eiser en of deze gevolgen evenredig zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel [3] . Hierbij dient de staatssecretaris onderscheid te maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende de belangen en omstandigheden van eiser heeft betrokken bij de besluitvorming.
De staatssecretaris heeft dan ook ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden om van het toegepaste beleid af te wijken. Dat het langdurig samenwonen met zijn pleegbroer- en zusje gedurende eisers latere jeugdjaren en adolescentie geen aanleiding zou vormen om in dit geval van het beleid af te wijken, wordt in het geheel niet ingezien. De staatssecretaris heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze dit aspect bij de af te wegen belangen is betrokken en welk gewicht hij daaraan heeft toegekend. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
11. Nu het beroep reeds hierom gegrond is, zal de rechtbank dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden over de pleegsituatie en de familierechtelijke relatie met referent niet bespreken.
12. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel en met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Ook zal de rechtbank geen bestuurlijke lus toepassen. De staatssecretaris zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris dient opnieuw op het bezwaar te beslissen.
14. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft moeten maken. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde op de zitting, met een waarde van € 875,- per punt).
15. Daarnaast hoeft er geen griffierecht terugbetaald te worden, nu eiser op 20 december 2023 is vrijgesteld van het heffen van griffierecht

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 november 2023;
  • draagt de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de EU inzake C-635/17 (E. tegen Staatssecretaris
2.Dit volgt uit de richtinggevende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245.
3.uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.