Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende maatregelen van bewaring tegen een gezin van Turkse nationaliteit. De eisers, bestaande uit een vader, moeder en hun drie kinderen, hebben beroep ingesteld tegen de maatregelen van bewaring die op 12 april 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn opgelegd. Deze maatregelen zijn opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico bestond dat de eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De staatssecretaris heeft de maatregelen op 19 april 2024 opgeheven, omdat de eisers waren overgedragen aan Kroatië.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar de gemachtigde van de eisers niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregelen van bewaring niet onrechtmatig waren, omdat de staatssecretaris voldoende gronden had om aan te nemen dat er een significant risico bestond dat de eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot de minderjarige kinderen van de eisers.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman - Kleijberg, rechter, en mr. L.G.C. Lelifeld, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.