ECLI:NL:RBDHA:2024:6485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
NL24.16295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.C. Schuurman - Kleijberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van maatregelen van bewaring tegen een gezin van Turkse nationaliteit

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende maatregelen van bewaring tegen een gezin van Turkse nationaliteit. De eisers, bestaande uit een vader, moeder en hun drie kinderen, hebben beroep ingesteld tegen de maatregelen van bewaring die op 12 april 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn opgelegd. Deze maatregelen zijn opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico bestond dat de eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De staatssecretaris heeft de maatregelen op 19 april 2024 opgeheven, omdat de eisers waren overgedragen aan Kroatië.

De rechtbank heeft de beroepen op 23 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar de gemachtigde van de eisers niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregelen van bewaring niet onrechtmatig waren, omdat de staatssecretaris voldoende gronden had om aan te nemen dat er een significant risico bestond dat de eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot de minderjarige kinderen van de eisers.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman - Kleijberg, rechter, en mr. L.G.C. Lelifeld, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16295, NL24.16294, NL24.16293, NL24.16291 en NL24.16292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaken tussen

[eiser], eiser, geboren op [geboortedatum 1] 1981, v-nummer: [nummer],

[eiseres],eiseres, geboren op [geboortedatum 2] 1981, v-nummer: [nummer],
[meerderjarig kind],meerderjarig kind, geboren op [geboortedatum 3] 2005, v-nummer: [nummer],
[minderjarig kind 1],minderjarig kind, geboren [geboortedatum 4] 2007, v-nummer: [nummer],
[minderjarig kind 2],minderjarig kind, geboren op [geboortedatum 5] 2011, v-nummer: [nummer],
allen van Turkse nationaliteit,
samen: eisers,
(gemachtigde: mr. B.A. Palm)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 12 april 2024 heeft de staatssecretaris aan eisers maatregelen van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 19 april 2024 de maatregelen van bewaring opgeheven, omdat eisers zijn overgedragen aan Kroatië.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd op 23 april 2024 op zitting behandeld. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van eisers is niet verschenen. De waarnemer van de gemachtigde van eisers heeft de beroepsgronden voorafgaand aan de zitting ingediend en de rechtbank laten weten dat hij toestemming verleent de beroepen zonder zitting af te doen. De waarnemer van de gemachtigde van eisers is vervolgens niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers vormen samen een gezin. Het gezin bestaat uit twee ouders (vader [eiser] en moeder [eiseres]) en drie dochters, waarvan één dochter ([meerderjarig kind]) meerderjarig is.
2. Omdat de bewaringsmaatregelen voor de zitting zijn opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaringsmaatregelen al zijn opgeheven vóór de behandeling van de verzoeken om opheffing van deze maatregelen aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregelen van bewaring heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de maatregelen nodig waren, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, twee zware en drie lichte gronden aan de maatregelen ten grondslag gelegd.
4. Eisers betwisten dat er een significant risico bestond dat zij zich aan het toezicht zouden onttrekken. Om die reden zijn de maatregelen ten onrechte opgelegd.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eisers hebben de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregelen van bewaring, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. Deze gronden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Daaruit volgt dat er een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De enkele stelling van eisers dat dit risico niet bestond, is onvoldoende voor een ander oordeel. Bovendien volgt uit de verklaringen die [eiser] en [eiseres] (mede namens hun kinderen) hebben afgelegd dat zij niet wensen te worden overgedragen aan Kroatië. Hun passieve houding in het proces tot overdracht, zoals volgt uit de met hen gehouden vertrekgesprekken, bevestigt dit beeld. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet meewerken aan hun overdracht en dat er een risico bestaat dat zij zich aan het toezicht onttrekken.
5. Eisers voeren verder aan dat onvoldoende blijkt waarom het gehele gezin in bewaring is gesteld. Het is niet gebleken waarom niet kon worden volstaan met de het in bewaring stellen van één ouder. Eisers vinden verder dat de bewaring niet van een zo kort mogelijke duur is geweest, omdat eisers een week lang in bewaring hebben gezeten. Dat is in strijd met artikel 3 van het IVRK. [1]
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank acht van belang dat uit de maatregelen volgt dat de staatssecretaris een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt ten aanzien van de minderjarige kinderen. De motivering van deze belangenafweging deugt. Hieruit blijkt dat de staatssecretaris de leeftijd van de kinderen en de samenstelling van het heeft gezin meegewogen. De staatssecretaris heeft van belang geacht dat de situatie van de kinderen onlosmakelijk verbonden is met de situatie van hun ouders. De staatssecretaris heeft hierbij terecht van belang geacht dat de kinderen niet voor zichzelf kunnen zorgen en afhankelijk zijn van hun ouders. Hoewel bewaring vanzelfsprekend invloed heeft op het welzijn van de kinderen, heeft de staatssecretaris bij de belangenafweging mogen betrekken dat het in het belang is van de kinderen om bij hun (beide) ouders te blijven. Ook heeft de staatssecretaris meegewogen dat het gezin altijd als sociale eenheid is behandeld, dat wil zeggen als één geheel, en dat de kinderen op het moment van inbewaringstelling geen tegengesteld belang hadden aan dat van hun ouders. Ook heeft de staatssecretaris zich er voldoende rekenschap van gegeven dat de bewaring in het belang van de kinderen van een zo kort mogelijke duur moest zijn.
5.1.1.
De rechtbank oordeelt dat hieruit volgt dat de staatssecretaris de eenheid van het gezin en de belangen van de kinderen heeft betrokken bij de inbewaringstellingen. Er is daarom geen strijd met artikel 3 van het IVRK. De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris ook voldoende heeft gedaan om te voorkomen dat de bewaring onnodig lang heeft voortgeduurd. Van belang is dat op het moment van inbewaringstellingen een vlucht stond gepland voor 19 april 2024. De rechtbank stelt vast dat eisers binnen de in paragraaf A5/2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 gestelde termijn van veertien dagen konden worden overgedragen. In wat eisers aanvoeren, ziet de rechtbank geen reden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de bewaring feitelijk korter had kunnen duren.
6. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten.
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman - Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.C. Lelifeld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.