ECLI:NL:RBDHA:2024:6482
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Zwitserland
Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse eiser die in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Zwitserland als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht uitging van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Zwitserland, en dat de eiser niet had aangetoond dat de Zwitserse autoriteiten zich niet aan hun internationale verplichtingen houden.
De rechtbank benadrukte dat de toetsing van het risico op (in)direct refoulement niet aan de orde was, omdat de staatssecretaris mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De eiser had weliswaar zorgen geuit over de opvangvoorzieningen in Zwitserland en vreesde voor zijn leven en gezondheid, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van een reëel risico op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van de eiser terecht buiten behandeling was gesteld en dat hij kon worden overgedragen aan Zwitserland. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier H.A. van der Wal, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.