ECLI:NL:RBDHA:2024:6479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
09/149430-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte voor voorbereidingshandelingen in drugshandel met gebruik van Encrochat

Op 29 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor de handel in drugs, specifiek cocaïne en heroïne. De zaak volgde op een eerdere tussenbeslissing waarin de rechtbank had geoordeeld dat de voorgestelde straf van 9 maanden gevangenisstraf niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de zaak. De rechtbank legde nu een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarbij als uitgangspunt de helft van de LOVS-orientatiepunten voor drugshandel werd genomen. De pleegperiode was niet aanzienlijk, maar andere omstandigheden, zoals de aard en omvang van de voorbereidingshandelingen, waren bepalend voor de straf.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 23 januari en 15 april 2024, waarbij procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging werden besproken. De verdachte, geboren in 1981 in Marokko, was op dat moment gedetineerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte via Encrochat had gecommuniceerd over de beschikbaarheid, kwaliteit en prijzen van cocaïne en heroïne, en dat hij betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor de in- en uitvoer van deze verdovende middelen. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte op het plegen van deze voorbereidingshandelingen bewezen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte in vereniging met anderen handelde en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank wees het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis af, gezien de ernst van het strafbare feit en de belangen van de maatschappij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/149430-21
Datum uitspraak: 29 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] (Marokko),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23 januari 2024 en 15 april 2024.
Op 23 januari 2024 is de zaak inhoudelijk behandeld op een zitting van de meervoudige kamer. Daar zijn de procesafspraken besproken die het openbaar ministerie en de verdediging hadden gemaakt, en vastgelegd in een overeenkomst van 22 december 2023.
Bij tussenvonnis van 6 februari 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat als de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen als in de overeenkomst is vervat, de voorgestelde straf niet in redelijke verhouding tot de ernst van de zaak staat. Dit maakte dat de rechtbank de procesafspraken in dit specifieke geval niet heeft gevolgd en het onderzoek ter terechtzitting heeft heropend en geschorst.
Het onderzoek ter terechtzitting is op 15 april 2024 opnieuw aangevangen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Berger en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. van Stratum naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 13 juni 2020 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of één of meer anderen meermalen, althans eenmaal, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
- ( met gebruiker(s) van account [gebruikersnaam 5] en/of [gebruikersnaam 6] en/of [gebruikersnaam 7] en/of [gebruikersnaam 9] en/of [gebruikersnaam 10] en/of [gebruikersnaam 13] en/of [gebruikersnaam 14] en/of anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid, kwaliteit en/of prijzen van heroïne,
- ( met gebruiker(s) van account [gebruikersnaam 5] en/of [gebruikersnaam 6] en/of en/of [gebruikersnaam 15] en/of
[gebruikersnaam 12] en/of anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid, kwaliteit en/of prijzen van cocaïne,
- ( met gebruiker(s) van account [gebruikersnaam 5] en/of [gebruikersnaam 8] en/of anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid en/of (wijze van) transport van heroïne en/of cocaïne, en/of - (met gebruiker(s) van account [gebruikersnaam 11] en/of [gebruikersnaam 15] en/of anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid en/of prijzen en/of (wijze van) transport van cocaïne naar en/of vanuit het buitenland (te weten België en/of andere landen), en/of
- ( met gebruiker(s) van account [gebruikersnaam 8] en/of [gebruikersnaam 11] en/of [gebruikersnaam 12] en/of anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid en/of prijzen en/of (wijze van) transport van heroïne naar en/of vanuit het buitenland (te weten het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en/of andere landen),
en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten
- een PGP telefoon en/of
- meerdere stempels.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen (in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en onder 2 en 3 van de Opiumwet) in de gehele tenlastegelegde periode.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit, in het bijzonder omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat (alleen) de verdachte de gebruiker is geweest van de Encrochataccounts [schuilnaam 1] en [schuilnaam 2]
Op specifieke verweren wordt hierna – voor zover relevant – ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DHRAA20052 (onderzoek DRAU), van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 390).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 januari 2021, voor zover inhoudende (p. 3-10):
Identificatie [schuilnaam 1] en [schuilnaam 2]
Er is data verkregen van de Encrochat telefoon met het IMEI nummer [nummer 1] met bijhorende accountnaam [e-mail 1] (Hierna [schuilnaam 1] ).
Er is data verkregen van de Encrochat telefoon met het IMEI nummer [nummer 2] met bijbehorende accountnaam [e-mail 2] (Hierna [schuilnaam 2] ).
Uit onderzoek van de chats binnen het onderzoek 26Lemont blijkt dat de gebruiker van [schuilnaam 1] zeer vermoedelijk dezelfde persoon is als de gebruiker van [schuilnaam 2] . Uit onderzoek blijkt dat de vermoedelijke gebruiker van [schuilnaam 1] en [schuilnaam 2] is: [verdachte] , geboren [geboortedag] -1981 te [geboorteplaats] (Marokko).
[schuilnaam 1] en [schuilnaam 2] dezelfde gebruiker
Uit onderzoek blijkt dat [schuilnaam 1] chatgesprekken heeft van 26-03-2020 tot en met 16-04-2020. [schuilnaam 2] heeft chats van 16-04-2020 tot 13-06-2020. Ik zag dat [schuilnaam 1] 38 tegencontacten heeft en [schuilnaam 2] 38. Door naar de tegencontacten van beiden te kijken, zag ik dat [schuilnaam 1] en [schuilnaam 2] 20 dezelfde tegencontacten hebben. Zowel [schuilnaam 1] als [schuilnaam 2] worden door andere Encrochat gebruikers opgeslagen als: ' [gebruikersnaam 1] ', ' [gebruikersnaam 2] ', ' [gebruikersnaam 3] ', ' [gebruikersnaam 4] '. Gelet op de opgeslagen namen door andere Encrochat gebruikers blijkt dat de vermoedelijke gebruiker van [schuilnaam 1] en [schuilnaam 2] waarschijnlijk uit Den Haag komt en vermoedelijk van Marokkaanse afkomst is. [verdachte] is Marokkaans en woont in [plaats 2] .
Uit de overeenkomende contacten, het stoppen van het account [schuilnaam 1] en het aansluitend verder gaan van [schuilnaam 2] en de manier hoe beide accounts zijn opgeslagen, is het zeer aannemelijk dat [schuilnaam 2] het nieuwe account was van [schuilnaam 1] .
Op 20 juni 2020 werd de woning van [naam] aan de [adres 1] in [woonplaats] doorzocht. In de woning werd een doosje van een mobiele telefoon gevonden met hierop imei-nummers weergegeven. 1 imei-nummer betrof [nummer 3] . Dit imei-nummer betreft het imei-nummer van de Encrochat telefoon waar [schuilnaam 2] gebruik van maakte.
Ik zag dat de afbeeldingen gestuurd door [schuilnaam 1] overeen kwamen met de woning van F. Kichouch. Op de afbeeldingen uit Encrochat is een wand waar de televisie aanhangt weergegeven. Achter de televisie is een specifiek stuk wand te zien en onder de televisie 3 witte plankjes, kennelijk decoratie plankjes. Op de foto gemaakt in de woning van [naam] tijdens de doorzoeking is ook zo een wand te zien waar de televisie aan hangt met drie witte plankjes eronder op dezelfde manier opgehangen. Het is zeer aannemelijk dat de afbeeldingen uit Encrochat van de woning van [naam] aan de [adres 1] te [woonplaats] zijn.
Uit chatberichten blijkt dat [schuilnaam 1] vermoedelijk een garage heeft in de directe
omgeving van de [straatnaam 1] en [straatnaam 2] en dat er een lift bij deze garage is. Tussen de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] te Den Haag zit één appartementencomplex gevestigd. Onder dit appartementencomplex zit een inpandige garage. Ik zag dat het appartementencomplex de volgende nummers had: [adres 3] te [woonplaats] . [naam] is woonachtig op de [adres 1] te Den Haag.
Meest gebruikte basisstation - telecom [schuilnaam 1]
Uit de historische verkeersgegevens over de periode 1 april 2020 tot en met 19 april 2020 blijkt dat het imei-nummer [nummer 1] het meest van het basisstation aan de [adres 2] te [plaats 2] gebruik maakt in de voor de nachtrust bestemde tijd tussen 22.00 uur en 07.00 uur. Dit basisstation heeft de woning [adres 1] te ’s-Gravenhage binnen zijn theoretische bereik.
Meest gebruikte basisstation - telecom [schuilnaam 2]
Uit de historische verkeersgegevens over de periode 16 april 2020 tot en met 13 juni 2020 blijkt dat het imei-nummer [nummer 2] het meest van het basisstation aan de [adres 2] te [plaats 2] gebruik maakt in de voor de nachtrust bestemde tijd tussen 22.00 uur en 07.00 uur. Dit basisstation heeft de woning [adres 1] te ’ [woonplaats] binnen zijn theoretische bereik.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 maart 2021 (p. 36-85, integraal).
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 april 2021 (p. 256-269, integraal).
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 mei 2021 (p. 270-287, integraal).
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 juni 2021 (p. 288-298, integraal).
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 303-342):
Doorzoeking
Op zaterdag 20 juni 2020 werd de woning van de verdachte doorzocht. Na binnenkomst zijn door personen, die aanwezig waren bij de doorzoeking, foto's gemaakt van de situatie ter plekke. Door het team werd op de eettafel in de woonkamer een notitieblok aangetroffen met daarin aantekeningen, die op een boekhouding leken. Vermoedelijk is het notitieblok het "boekje met de boekhouding" waar [schuilnaam 1] en [schuilnaam 3] in hun chatgesprekken van 26 maart 2020 en 02 april 2020 over spreken. Op de foto's van de gefotografeerde boekhouding kan ik twee soorten handschriften onderscheiden. Het handschrift een aantal foto's van de gefotografeerde boekhouding vertoont sterke overeenkomst met de twee chatfoto's, die door [schuilnaam 2] gestuurd zijn naar [schuilnaam 4] . Het handschrift dat te lezen is op de chatfoto's naar [schuilnaam 4] is vermoedelijk ook gebruikt in het notitieblok, dat gefotografeerd is tijdens de doorzoeking en is vermoedelijk afkomstig van [schuilnaam 1] / [schuilnaam 2] .
3.4.
Bewijsoverwegingen
De identificatie van de verdachte
De verdenking is in deze zaak gericht op een persoon die met anderen communiceerde middels de communicatiedienst Encrochat, gebruikmakend van de accounts [e-mail 1] en [e-mail 2] (hierna ook: [schuilnaam 1] en [schuilnaam 2] ). Daarom moet eerst worden vastgesteld of de verdachte de persoon is die achter deze gebruikersnamen schuilgaat.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de gebruiker was van de Encrochat-accounts [schuilnaam 1] en [schuilnaam 2] . De raadsman heeft geopperd dat mogelijk ook een ander (wel eens) gebruik heeft gemaakt van de accounts. De rechtbank acht dit, gelet op de inhoud van de met deze accounts gevoerde chatgesprekken, met daarin bijvoorbeeld afbeeldingen die overeenkwamen met de woning van de verdachte, en afbeeldingen van de boekhouding die in de woning van de verdachte is aangetroffen, niet aannemelijk. Bovendien heeft de verdachte over die door de raadsman geopperde mogelijkheid van gebruik van het account door een ander geen enkele verklaring afgelegd.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat alle in het dossier opgenomen gesprekken door de verdachte zijn gevoerd. De enkele, niet nader onderbouwde opmerking van de raadsman dat er meerdere personen in die woning verblijven en er meerdere sleutels in omloop zijn van die woning, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Opzet op voorbereidingshandelingen
Voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet is vereist dat de dader het opzet heeft gehad dat hij met zijn handelen het bewerken en het verhandelen van harddrugs bevorderde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte als gebruiker van de accounts [schuilnaam 1] en [schuilnaam 2] via Encrochat gesprekken heeft gevoerd met andere Encrochat-gebruikers over de in- en uitvoer van, en handel in cocaïne en heroïne. De verdachte heeft het met zijn tegencontacten over de beschikbaarheid, kwaliteit en prijzen van cocaïne en heroïne, de handel in cocaïne en heroïne en het transport van cocaïne en heroïne van en naar het buitenland. Tevens worden er foto’s van – naar alle waarschijnlijkheid – blokken cocaïne en heroïne naar elkaar gestuurd. Ook worden in de chatgesprekken regelmatig afkortingen gebruikt die duiden op verdovende middelen, kwaliteitsaanduidingen voor verdovende middelen, de herkomst van verdovende middelen en de prijzen van verdovende middelen. De politie heeft duiding gegeven aan de verschillende termen en begrippen die in de chatgesprekken zijn gebruikt. De rechtbank volgt die uitleg van de politie, ook omdat deze duiding past bij de context van de gevoerde gesprekken en de samenhang tussen chatberichten en afbeeldingen die bij sommige chatberichten zijn verstuurd. De rechtbank is gelet op de inhoud van deze chats van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het plegen van de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de in- en uitvoer van en de handel in verdovende middelen.
Van de onderdelen die zien op het bewerken en verwerken van drugs zal de verdachte worden vrijgesproken bij gebrek aan bewijs.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de chats blijkt dat de verdachte met meerdere personen drugsgerelateerde gesprekken heeft gevoerd waarin concrete informatie is uitgewisseld over onder meer beschikbaarheid, hoeveelheden, prijzen en transport van verdovende middelen. Gelet daarop was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en deze tegencontacten, en daarmee van medeplegen.
De rechtbank heeft de TCI-processen-verbaal niet gebezigd voor het bewijs, zodat zij ook niet toekomt aan het voorwaardelijk verzoek van de raadsman – mondeling gedaan ter terechtzitting – om de daarin vervatte anonieme bronnen als getuigen te mogen horen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 26 maart 2020 tot 13 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen, van (grote)
hoeveelheden cocaïne en heroïne, telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen, (telkens) zich en anderen meermalen, gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij
- ( met gebruikers van account [gebruikersnaam 5] en [gebruikersnaam 6] en [gebruikersnaam 7] en [gebruikersnaam 9] en [gebruikersnaam 10] en [gebruikersnaam 13] en [gebruikersnaam 14] en anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid, kwaliteit en prijzen van heroïne,
- ( met gebruikers van account [gebruikersnaam 5] en [gebruikersnaam 6] en [gebruikersnaam 15] en
[gebruikersnaam 12] en anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid, kwaliteit en prijzen van cocaïne,
- ( met gebruikers van account [gebruikersnaam 5] en [gebruikersnaam 8] en anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid en (wijze van) transport van heroïne en cocaïne, en
- ( met gebruikers van account [gebruikersnaam 11] en [gebruikersnaam 15] en anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid en prijzen en (wijze van) transport van cocaïne naar en vanuit het buitenland (te weten België en andere landen), en
- ( met gebruikers van account [gebruikersnaam 8] en [gebruikersnaam 11] en [gebruikersnaam 12] en anderen) inlichtingen uitgewisseld over de beschikbaarheid en prijzen en (wijze van) transport van heroïne naar en vanuit het buitenland (te weten het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en andere landen),
en
voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten, dat dat bestemd was tot het plegen van dat feit, te weten
- een PGP telefoon

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte conform de procesafspraken met de verdediging wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat marginaal toetsend de rechtbank tot de conclusie moet komen dat het strafvoorstel van het openbaar ministerie en verdediging niet onredelijk is en dus gevolgd moet worden. De officier van justitie heeft aangevoerd dat oplegging van een hogere straf dan het openbaar ministerie en verdediging hebben voorgesteld andere verdachten in het buitenland zou kunnen afschrikken om zichzelf te melden en tot procesafspraken te komen, hetgeen niet in het belang is van een effectieve strafrechtspleging.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan 12 maanden, doch eerder 9 maanden.
De raadsman heeft voorts verzocht het bevel voorlopige hechtenis op te heffen, subsidiair te schorsen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Deze rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 6 februari 2024 gemotiveerd uiteengezet waarom de procesafspraak en het daarin vervatte afdoeningsvoorstel niet wordt gevolgd.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich erover uit te laten hoe de zaak moet worden afgedaan. Zowel het openbaar ministerie als de verdediging hebben vervolgens (opnieuw) een straf bepleit die gelijk is aan de straf die in de procesafspraken is overeengekomen. De rechtbank betrekt die standpunten vanzelfsprekend bij de straftoemeting, maar beperkt zich, nu het afdoeningsvoorstel niet is gevolgd, bij het oordeel over welke straf passend en geboden is niet tot een marginale toets.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich met anderen voor een periode van ruim 11 weken schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de in- en uitvoer van en de handel in cocaïne en heroïne. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast is het gebruik ervan, onder andere door de daarmee gepaard gaande criminaliteit, bezwarend voor de samenleving. De verdachte is hier met zijn handelen mede verantwoordelijk voor.
Strafblad
De verdachte heeft geen relevant strafblad.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS voor de handel in harddrugs. Bij hoeveelheden van meer dan 20 kilo geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 50 maanden of meer en, wanneer de handel in deze hoeveelheden in georganiseerd verband plaatsvindt, een oriëntatiepunt van 72 maanden of meer. Nu het hier om voorbereidingshandelingen gaat, zal de rechtbank als uitgangspunt nemen de helft van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten. Het uitgangspunt ten aanzien van dit feit betreft zodoende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 25 maanden.
Bij de nadere bepaling van welke straf in de voorliggende zaak passend is, heeft de rechtbank onder andere gekeken naar de ten laste gelegde pleegperiode. Die is niet van aanzienlijke duur. De pleegperiode is evenwel één van meerdere omstandigheden die bepalend zijn voor de straf. In dit geval betrekt de rechtbank voorts de aard en omvang van de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen en de handel waarop die handelingen zien. Uit de chats blijkt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode veelvuldig, bijna dagelijks, gesprekken voerde met verschillende tegencontacten over de handel en het (grensoverschrijdend) transport van cocaïne en heroïne. Daarbij ging het om verschillende landen: er werd gesproken over het vervoer van drugs van en/of naar Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken. Verder werden er afbeeldingen verstuurd van meerdere blokken cocaïne, voorzien van diverse stempels, hetgeen erop duidt dat het meerdere partijen drugs betreft. De verdachte wordt niet verdacht van witwassen, maar uit het notitieboekje met administratie, aangetroffen in de woning van de verdachte, valt bovendien af te leiden dat er met de handel aanzienlijke geldbedragen gemoeid waren. Uit de chatgesprekken en het aantal tegencontacten blijkt verder dat er sprake was van een netwerk en een zekere mate van organisatie. Zo spreekt de verdachte over ‘een soldaat van mij’. Uit de chatgesprekken valt weliswaar niet af te leiden dat de verdachte een aansturende rol heeft gehad, maar de verdachte had in elk geval geen ondergeschikte rol.
In dit geval weegt de rechtbank strafverminderend mee dat de verdachte bereidwillig was om terug te komen naar Nederland en bereid was een straf te ondergaan. Hiermee lijkt de verdachte zijn verantwoordelijkheid te nemen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur dan door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden is, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan een ernstig strafbaar feit. De belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte wegen naar het oordeel van de rechtbank zwaar. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte niet zal opheffen of schorsen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikelen:
- 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.8 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderden, zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd,
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsding van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. N.B. Haverhoek, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2024.