7.4Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de ingediende vordering niet zodanig omvangrijk of ingewikkeld dat deze - gelet op het tijdstip van indiening - niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege een onevenredige belasting van het strafproces.
Beredderingkosten raadsman
Het onder deze post gevorderde bedrag van € 5.178,80, inhoudende kosten van bereddering, zijn door [benadeelde partij 1] gevorderd als vermogensschade op grond van artikel 6:96 BW. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gevorderde kosten van bereddering niet voor toewijzing vatbaar. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag af, omdat de gevorderde advocaatkosten voor bijstand slechts op de voet van artikel 6:96, tweede lid, BW als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen voor zover ze betrekking hebben op andere verrichtingen dan die waardoor de in artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Het ligt op de weg van [benadeelde partij 1] om te stellen en te specificeren dat deze kosten zijn gemaakt voor verrichtingen die niet onder artikel 241 Rv vallen. Dit is door [benadeelde partij 1] niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
Beredderingskosten [naam 4]
De gevorderde beredderingskosten voor [naam 4] à € 980,- zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. [benadeelde partij 1] wordt daarom in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Aansprakelijk stellen ABN-AMRO en Triodos bank
Het onder 1 bewezenverklaarde feit staat niet in rechtstreeks verband met de door [benadeelde partij 1] onder deze kostenpost naar voren gebrachte schade. De rechtbank zal [benadeelde partij 1] om deze reden in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Beredderingskosten mr. [naam 3]
De gevorderde schade onder deze post betreffen de advocaatkosten voor de door benadeelde partij gevoerde civiele procedure. Ten aanzien van deze vordering is reeds op die grondslag van het civiele vonnis van 20 september 2023 beslist door de rechtbank Amsterdam, welk vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat de burgerlijke rechter reeds over deze kosten op deze grondslag een oordeel heeft gegeven. Voor zover [benadeelde partij 1] ook andere kosten als materiële schade heeft willen vorderen die niet in het civiele vonnis zijn toegewezen, wordt deze vordering om dezelfde reden niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Niet is uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Degene die zich hierop beroept zal de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en de ernst van het handelen van de verdachte, een oplichting over een langere periode voor een dermate groot bedrag, reeds volgt dat [benadeelde partij 1] is aangetast in zijn persoon in de zin van artikel 6:106 aanhef en sub b BW. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt bovendien van de impact die de oplichting op [benadeelde partij 1] heeft gehad. Zo durft [benadeelde partij 1] niet meer de telefoon op te nemen, met uitzondering van telefoongesprekken van zijn eigen zoon of dochter. Ook durft hij niet meer alleen de administratie van bijvoorbeeld zijn bankzaken te doen. Door het handelen van de verdachte is [benadeelde partij 1] meer in een isolement geraakt en durft hij minder op eigen initiatief te doen.
De rechtbank ziet in de onderbouwing van de vordering aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 1.000,-. Het gevorderde bedrag zal dan ook aan [benadeelde partij 1] worden toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ter zake van de vordering heeft gemaakt. Die kosten worden conform liquidatietarief toegewezen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, zal de rechtbank de proceskosten overeenkomstig tarief III van het liquidatietarief toewijzen, tot een totaalbedrag van € 1.572,- (2 punten x € 786,-).
Voorts zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en hij voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte ex artikel 36f Sr de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1] , over de in het civiele vonnis toegekende hoofdsom van € 225.091,70, minus het reeds geïncasseerde bedrag van € 122.500,-. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen ten aanzien van de toegekende immateriële schade van € 1.000,-.
De rechtbank stelt het bedrag waarop de schadevergoedingsmaatregel wordt toegepast vast op € 103.591,71, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.
Gijzeling
Als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald kan gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.