ECLI:NL:RBDHA:2024:6462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
09-127815-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en vernieling van cv-installatie door zich voor te doen als bonafide loodgieter

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich voordeed als een bonafide loodgieter. De verdachte wordt beschuldigd van oplichting en vernieling van een cv-installatie. De feiten vonden plaats tussen 6 februari 2023 en 24 oktober 2023, waarbij de verdachte in totaal € 225.091,71 heeft afhandig gemaakt van een 83-jarige man door hem te misleiden met valse beloften over werkzaamheden aan zijn woning. De verdachte heeft zich herhaaldelijk voorgedaan als loodgieter en heeft de man onder druk gezet om grote bedragen over te maken voor zogenaamde waarborgsommen en materiaalkosten, zonder dat de werkzaamheden ooit zijn uitgevoerd. Daarnaast heeft de verdachte op 24 oktober 2023 een andere benadeelde partij opgelicht door zich voor te doen als monteur van een cv-installatiebedrijf en haar te overtuigen om € 1.342,60 te betalen voor onderdelen die nooit zijn geleverd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en schuldhulpverlening. Tevens is de verdachte verplicht gesteld om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, inclusief een schadevergoedingsmaatregel van € 103.591,71.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-127815-23
Datum uitspraak: 30 april 2024
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [adres] , [postcode] [plaatsnaam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. L.M.M. Weyers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 06 februari 2023 tot en met 23 april 2023 te Amsterdam, Arnhem en/of Wassenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het zij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de heer [benadeelde partij 1] (83 jaar) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader:
- zich voorgedaan als een bonafide loodgieter,
- een borg verzocht van 1125,67 euro, althans een geldbedrag,
- meermalen contact gezocht via de telefoon, SMS en/of Whatsapp met de mededeling dat “waarborgsommen” gestort moesten worden en/of geld overgemaakt moest worden voor de aanschaf van materiaal en/of
- toegezegd dat de “waarborgsommen” terugbetaald zouden worden, waardoor genoemde heer [benadeelde partij 1] ertoe bewogen werd totaal 225.091,71 euro over te maken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 6 februari 2023 tot en met 23 april 2023 te Amsterdam, Arnhem en/of Wassenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, geldbedragen (in totaal 225.091,71 euro) die geheel of ten dele aan de heer [benadeelde partij 1] (83 jaar) toebehoren en die hij, verdachte en/of zijn mededader, anders dan door misdrijf onder zich had(den), te weten door, in de hoedanigheid van loodgieter, genoemde heer [benadeelde partij 1] mede te delen dat er geld overgemaakt moest worden voor de aanschaf van materiaal, dat er "waarborgsommen" gestort moesten worden en/of toegezegd dat deze “waarborgsommen” terugbetaald zouden worden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te Amsterdam, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten mevrouw [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende hij, verdachte:
- zich voorgedaan als monteur van [bedrijfsnaam 2] ,
- contact opgenomen met voornoemde [benadeelde partij 2] om onderhoud te plegen aan haar cv-ketel en/of
- die [benadeelde partij 2] verteld dat de cv-ketel een storing had en dat er nieuwe onderdelen besteld moesten worden om dit probleem te verhelpen, welke zij direct diende te betalen, waardoor genoemde mevrouw [benadeelde partij 2] ertoe bewogen werd 1342,60 euro over te maken;
3
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te Amsterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een cv-ketel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield,
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verdacht van meerdere oplichtingen. Hij zou zich hierbij telkens hebben voorgedaan als bonafide loodgieter/installateur. De heer [benadeelde partij 1] heeft op 24 april 2023 aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft gedurende ongeveer anderhalve maand op verzoek van iemand een totaalbedrag van € 225.091,71 aan zogenaamde waarborgsommen en materiaalkosten overgemaakt naar een betaalrekening van de verdachte. Al deze bedragen zagen op het repareren van een kapotte kraan, in de woning van zijn zoon. De kraan is nooit gemaakt.
Aangeefster [benadeelde partij 2] heeft op 29 oktober 2023 aangifte gedaan van oplichting en vernieling. Zij heeft aan ene ‘ [voornaam verdachte] ’ een geldbedrag van € 1.125,67 overgemaakt voor het bestellen van nieuwe onderdelen voor haar cv-ketel. De cv-ketel is volgens [benadeelde partij 2] vernield, omdat de cv-ketel na het handelen van [voornaam verdachte] moest worden vervangen. De vraag die voorligt is of de verdachte de persoon is deze oplichtingen heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en feit 2 ten laste gelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna - voor zover relevant - nader op ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna - voor zover relevant - nader op ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank zal voor wat betreft het ten laste gelegde feit 1 volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze onderdelen van de tenlastelegging namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw van dit feit geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 april 2024.
2. Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij 1] , opgemaakt op 24 april 2023, inclusief bijlagen (p. 70-104).
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] , opgemaakt op 12 juni 2023, inclusief bijlagen (p. 105-110).
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
Bewijsmiddelen
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat zij op 10 oktober 2023 met [bedrijfsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) een afspraak heeft gemaakt voor onderhoud aan de cv-ketel in januari 2024. [benadeelde partij 2] is op 24 oktober 2023 gebeld door een persoon die zich voorstelde als [voornaam verdachte] , monteur van het bedrijf [bedrijfsnaam 2] . Volgens [benadeelde partij 2] zei [voornaam verdachte] dat hij in de buurt was en direct kon langskomen. [benadeelde partij 2] zei dat zij al een afspraak had staan voor het onderhoud in januari 2024. [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat [voornaam verdachte] hierop zei dat [bedrijfsnaam 2] in januari een groot project heeft en het dan heel druk is. [2]
[voornaam verdachte] was er een halfuur later. [benadeelde partij 2] herkende [voornaam verdachte] als de monteur die namens [bedrijfsnaam 2] de afgelopen jaren vaker bij haar langs was geweest. Hij droeg een donkerkleurige bodywarmer met daarop de letters ‘ [bedrijfsnaam 2] ’. Ook had hij een gereedschapskist bij zich. [3] Vervolgens heeft [voornaam verdachte] de cv-ketel uitgelezen met een apparaat. Volgens [voornaam verdachte] zou de cv-ketel een storing hebben en moesten er nieuwe onderdelen worden besteld om de storing te verhelpen. [voornaam verdachte] liet verschillende onderdelen op zijn telefoon zien, die besteld en direct betaald moesten worden. [benadeelde partij 2] heeft vervolgens een bedrag van € 1.342,60 overgemaakt op het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] . [4]
Uit politieonderzoek is gebleken dat het hiervoor genoemde rekeningnummer op naam stond van [verdachte] . Uit dit onderzoek is verder naar voren gekomen dat op 24 oktober 2023 om 19:26 uur een bijschrijving is te zien voor een bedrag van € 1.342,60 met als omschrijving ‘Materialen’. De tegenrekening stond op naam van [bedrijfsnaam 1] B.V. [5] Uit het KVK-uittreksel van dit bedrijf volgt dat [benadeelde partij 2] enig aandeelhouder en bestuurder is van [bedrijfsnaam 1] B.V. [6]
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat er geen warm water meer uit de kraan kwam nadat [voornaam verdachte] was weggegaan. Volgens [benadeelde partij 2] was dit wel het geval voordat [voornaam verdachte] aan de cv-ketel had gezeten. [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat zij haar cv-ketel heeft moeten vervangen. [7]
[benadeelde partij 2] heeft de dag er na contact opgenomen met de eigenaar van [bedrijfsnaam 2] , [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] heeft verklaard dat [voornaam verdachte] al meer dan een jaar niet meer werkzaam is voor [bedrijfsnaam 2] . [naam 1] heeft op 19 december 2022 aangifte gedaan tegen de verdachte vanwege oplichting en naamsfraude. [naam 1] heeft verklaard dat verdachte werkzaam was voor [bedrijfsnaam 2] en dat is ontslagen. Hierna heeft de verdachte volgens [naam 1] zonder toestemming zijn klantenbestand gekopieerd, neemt de verdachte contact op met klanten van [bedrijfsnaam 2] en doet hij alsof hij werkzaam is voor [bedrijfsnaam 2] . Vervolgens laat hij de klanten betalen voor niet of slecht uitgevoerde werkzaamheden, aldus [naam 1] . Ter terechtzitting van 16 april 2024 heeft verdachte verklaard dat hij in het verleden heeft gewerkt bij [bedrijfsnaam 2] .
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat de aangifte van [benadeelde partij 2] wordt ondersteund door de rekeningafschriften van de verdachte waarop het exacte bedrag dat [benadeelde partij 2] moest betalen is gestort en de aangifte die [naam 1] heeft gedaan tegen de verdachte vanwege naamfraude en oplichting. Daarnaast heeft [benadeelde partij 2] de verdachte herkent als iemand die vaker bij haar was geweest namens [bedrijfsnaam 2] voor het onderhoud aan de cv-ketel en heeft de verdachte zelf verklaard dat hij inderdaad bij [bedrijfsnaam 2] heeft gewerkt. Dat leidt de rechtbank tot de overtuiging dat de verdachte degene is geweest die zich heeft voorgedaan als medewerker van [bedrijfsnaam 2] , een afspraak heeft gemaakt met [benadeelde partij 2] en bij haar langs is geweest om de cv-ketel zogenaamd te controleren, waarna hij haar heeft bewogen tot afgifte van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag. De verklaring van de verdachte dat hij het niet is geweest vindt haar weerlegging in dat bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte [benadeelde partij 2] heeft opgelicht.
De rechtbank oordeelt dat tevens wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de
cv-ketel van [benadeelde partij 2] heeft vernield. Dat feit hangt geheel samen met feit 2. Waar de betrokkenheid van verdachte blijkt uit het bewijs voor dat feit en hetgeen daarover is overwogen, blijkt de vernieling uit de verklaring van aangeefster. Op dat geheel van bewijsmiddelen grondt de rechtbank haar overtuiging.
De rechtbank voelt zich gestrekt in haar overtuiging dat verdachte feiten 2 en 3 eveneens heeft gepleegd, nu de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft bekend, waarbij sprake is van een soortgelijke modus operandi met betrekking tot het laten overmaken van geldbedragen voor het bestellen van onderdelen in verband met loodgieterswerk, en het gegeven dat verdachte’s naam voorkomt in meerdere oplichtingszaken van gelijke strekking.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 6 februari 2023 tot en met 23 april 2023 in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen een valse hoedanigheid
endoor een samenweefsel van verdichtsels, de heer [benadeelde partij 1] (83 jaar) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende hij, verdachte en zijn mededader:
- zich voorgedaan als een bonafide loodgieter
en,
- een borg verzocht van 1125,67 euro, althans een geldbedrag
en,
- meermalen contact gezocht via de telefoon, SMS en Whatsapp met de mededeling dat “waarborgsommen” gestort moesten worden en geld overgemaakt moest worden voor de aanschaf van materiaal en
- toegezegd dat de “waarborgsommen” terugbetaald zouden worden,
waardoor genoemde heer [benadeelde partij 1] ertoe bewogen werd totaal 225.091,71 euro over te maken;
2
hij op 24 oktober 2023 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, mevrouw [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende hij, verdachte:
- zich voorgedaan als monteur van [bedrijfsnaam 2] ,
en- contact opgenomen met voornoemde
[benadeelde partij 2]om onderhoud te plegen aan haar cv-ketel
,en
- die
[benadeelde partij 2]verteld dat de cv-ketel een storing had en dat er nieuwe onderdelen besteld moesten worden om dit probleem te verhelpen, welke zij direct diende te betalen, waardoor genoemde mevrouw
[benadeelde partij 2]ertoe bewogen werd 1342,60 euro over te maken;
3
hij op 24 oktober 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een cv-ketel, d
ieaan [benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aangevoerde omstandigheden dat de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde onder druk zou zijn gezet door anderen. Zij heeft bepleit om aan de verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht en verzocht om een deels voorwaardelijke straf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee oplichtingen en een vernieling.
De verdachte heeft een 83-jarige man gedurende een langere periode opgelicht en hem uiteindelijk een bedrag van € 225.091,71 afhandig gemaakt. Hij heeft zich voorgedaan als bonafide loodgieter die in de woning van de verstandelijk en lichamelijk beperkte zoon van [benadeelde partij 1] een kraan kwam repareren. De verdachte heeft keer op keer nieuwe verzoeken voor betaling gedaan, waarbij hij iedere keer nieuwe listen verzon. Uit de rekeningafschriften van [benadeelde partij 1] blijkt dat er soms meerdere keren per dag duizenden euro’s werden overgemaakt op de rekening van de verdachte. De verdachte heeft hierbij niet alleen misbruik gemaakt van het vertrouwen van [benadeelde partij 1] , maar ook van zijn kwetsbare positie zoals die uit het dossier is gebleken. Hierdoor is het (de familie van) [benadeelde partij 1] niet opgevallen dat de oplichting speelde. Het kan niet anders dan dat de verdachte heeft geweten dat [benadeelde partij 1] een hoge leeftijd en een zekere mate van kwetsbaarheid had - enkel al gelet waarmee hoge bedragen werden voldaan - en dat hij zodoende de ruimte heeft gevoeld om hier zeer ernstig misbruik van te maken. De rechtbank neemt hem dit bijzonder kwalijk. Het handelen van de verdachte en de nare gevolgen die dit handelen met zich bracht, hebben deze moeilijke periode voor het slachtoffer nog heftiger gemaakt. Ook heeft de verdachte [benadeelde partij 2] opgelicht en haar cv-ketel vernield. Ook hier heeft hij zich voorgedaan als een bonafide werkman. Ook het vertrouwen van [benadeelde partij 2] heeft hij geschaad. Door de vernieling van de cv-ketel heeft verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [benadeelde partij 2] en haar opgezadeld met extra kosten.
De modus operandi van de verdachte, waarbij hij zeer doelmatig en berekenend te werk gaat, acht de rechtbank strafverzwarend.
Volgens de verdachte is hij bij de oplichting van [benadeelde partij 1] onder druk gezet en zelfs drie weken gekidnapt. Hij wilde hem eigenlijk niet oplichten. Deze verklaring van de verdachte vindt op geen enkele manier steun in het dossier, integendeel. Uit politiemutaties komt duidelijk naar voren dat de verdachte vaker in verband wordt gebracht met oplichtingen. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat grote geldbedragen van de rekening van de verdachte worden gestort naar de gemeenschappelijke rekening van hem en zijn vrouw en dat er openstaande schulden mee zijn afgelost. De lezing dat degene die hem kidnapten de beschikking hadden over zijn rekening is daar moeilijk mee te rijmen, terwijl de verklaring over de periode van drie weken niet wordt ondersteund door de bankgegevens over het gebruik van de bankpas.
De verdachte wilde simpelweg makkelijk en [naam 3] geld verdienen. Hij heeft zich geen enkel moment bekommerd om de gevolgen die anderen door zijn handelen hebben ervaren en heeft ook ter terechtzitting geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Bijzonder zwaar weegt mee dat verdachte, zoals blijkt uit het strafblad van 13 maart 2024, in maart 2023, in hetzelfde jaar als waarin deze feiten plaatsvonden, veroordeeld voor een soortgelijk feit. De veroordeling is nota bene uit de periode waarin het eerste feit plaatsvond; feiten 2 en 3 zijn van na de veroordeling. Voor zover feit 1 begaan is in een periode vóór de veroordeling is de samenloopbepaling van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 16 januari 2024 en van 5 april 2024. Uit het reclasseringsrapport van 5 april 2024 volgt dat de verdachte door zijn licht verstandelijke beperking problemen heeft op het gebied van psychosociaal functioneren. De verdachte komt kwetsbaar over, wordt [naam 3] overschat en overziet geen gevolgen van zijn acties. Ook ziet de reclassering instabiliteit op het gebied van financiën. De reclassering ziet het psychosociaal functioneren en de financiën van de verdachte als risicofactoren en mogelijk delictgerelateerd. Het contact met de schoonfamilie is volgens de reclassering een positief ondersteunende factor. Ook stelt de verdachte zich volgens de reclassering open voor begeleiding en heeft hij een meewerkende houding ten aanzien van de bijzondere voorwaarden die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan hem zijn opgelegd. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, ambulante begeleiding en behandeling en meewerken aan schuldhulpverlening. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn zich te houden aan de door de reclassering genoemde voorwaarden.
Gelet op voorstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank is ook van oordeel dat vanwege de ernst van de feiten en de genoemde strafverzwarende omstandigheden een langere (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden is dan door de officier van justitie is gevorderd. In de persoon van verdachte ziet de rechtbank wel aanleiding om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te werken aan zijn weerbaarheid en instabiele financiële situatie.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel koppelt de rechtbank een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 27.211,56, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 25.211,56 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • beredderingkosten mr. [naam 2] ; € 5.178,80
  • beredderingskosten mr. [naam 3] ; € 10.899,42
  • beredderingskosten [naam 4] ; € 980,-
  • aansprakelijk stellen ABN-AMRO en Triodos bank; € 2.475,66
Totaal: € 19.533,88
Daarnaast heeft [benadeelde partij 1] verzocht om op het hiervoor genoemde bedrag van € 27.211,56 de schadevergoedingsmaatregel toe te passen, als ook op een bedrag van
€ 134.806,17 dat de verdachte uit hoofde van een civiel vonnis nog dient te betalen.
Tot slot heeft de benadeelde partij gevorderd de gemaakte proceskosten toe te wijzen voor een bedrag van € 2.298,-.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gehele gevorderde bedrag aan schadevergoeding kan worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze laat is ingediend en een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. De gevorderde beredderingskosten van mr. [naam 3] moeten worden afgewezen, omdat deze al in het onherroepelijke civiele vonnis van 20 september 2023 zijn meegenomen. Voor alle aangevoerde advocaatkosten van zowel mr. [naam 3] als de raadsman stelt de raadsvrouw zich meer subsidiair op het standpunt dat deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
De kosten voor het aansprakelijk stellen van de ABN-AMRO en Triodos bank staat in een te verwijderd verband van het ten laste gelegde, waardoor deze gevorderde kosten volgens de raadsvrouw moeten worden afgewezen.
De gevorderde beredderingkosten van [naam 4] moeten worden afgewezen, nu [naam 4] geen benadeelde partij is in dit strafproces.
De gevorderde immateriële schade moet niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is onderbouwd dat de benadeelde ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw een lager bedrag aan immateriële schade vast te stellen en toe te kennen.
Volgens de raadsvrouw levert het in kracht van gewijsde gegane civiele vonnis een executoriale titel op, wat voldoende is om het bedrag van € 134.806,17 op te eisen bij de verdachte. Het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag in de strafzaak zou de facto een punitief karakter hebben, omdat verdachte wel wil maar niet kan betalen. Daarmee schiet het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel zijn doel tot herstel van de rechtmatige toestand voorbij en is feitelijk sprake van leedtoevoeging aan de zijde van verdachte.
Ook voert de raadsvrouw aan dat het gevorderde geldbedrag waarover toepassing van de schadevergoedingsmaatregel wordt verzocht niet klopt. Van het bedrag van € 225.091,42 is € 122.500,- al geïncasseerd. Dit betekent dat volgens de raadsvrouw een bedrag van
€ 102.591,42 nog openstaat in plaats van de verzochte € 134.806,17.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de ingediende vordering niet zodanig omvangrijk of ingewikkeld dat deze - gelet op het tijdstip van indiening - niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege een onevenredige belasting van het strafproces.
Materiële schade
Beredderingkosten raadsman
Het onder deze post gevorderde bedrag van € 5.178,80, inhoudende kosten van bereddering, zijn door [benadeelde partij 1] gevorderd als vermogensschade op grond van artikel 6:96 BW. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gevorderde kosten van bereddering niet voor toewijzing vatbaar. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag af, omdat de gevorderde advocaatkosten voor bijstand slechts op de voet van artikel 6:96, tweede lid, BW als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen voor zover ze betrekking hebben op andere verrichtingen dan die waardoor de in artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Het ligt op de weg van [benadeelde partij 1] om te stellen en te specificeren dat deze kosten zijn gemaakt voor verrichtingen die niet onder artikel 241 Rv vallen. Dit is door [benadeelde partij 1] niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
Beredderingskosten [naam 4]
De gevorderde beredderingskosten voor [naam 4] à € 980,- zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. [benadeelde partij 1] wordt daarom in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Aansprakelijk stellen ABN-AMRO en Triodos bank
Het onder 1 bewezenverklaarde feit staat niet in rechtstreeks verband met de door [benadeelde partij 1] onder deze kostenpost naar voren gebrachte schade. De rechtbank zal [benadeelde partij 1] om deze reden in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Beredderingskosten mr. [naam 3]
De gevorderde schade onder deze post betreffen de advocaatkosten voor de door benadeelde partij gevoerde civiele procedure. Ten aanzien van deze vordering is reeds op die grondslag van het civiele vonnis van 20 september 2023 beslist door de rechtbank Amsterdam, welk vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat de burgerlijke rechter reeds over deze kosten op deze grondslag een oordeel heeft gegeven. Voor zover [benadeelde partij 1] ook andere kosten als materiële schade heeft willen vorderen die niet in het civiele vonnis zijn toegewezen, wordt deze vordering om dezelfde reden niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het BW heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Niet is uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Degene die zich hierop beroept zal de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en de ernst van het handelen van de verdachte, een oplichting over een langere periode voor een dermate groot bedrag, reeds volgt dat [benadeelde partij 1] is aangetast in zijn persoon in de zin van artikel 6:106 aanhef en sub b BW. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt bovendien van de impact die de oplichting op [benadeelde partij 1] heeft gehad. Zo durft [benadeelde partij 1] niet meer de telefoon op te nemen, met uitzondering van telefoongesprekken van zijn eigen zoon of dochter. Ook durft hij niet meer alleen de administratie van bijvoorbeeld zijn bankzaken te doen. Door het handelen van de verdachte is [benadeelde partij 1] meer in een isolement geraakt en durft hij minder op eigen initiatief te doen.
De rechtbank ziet in de onderbouwing van de vordering aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 1.000,-. Het gevorderde bedrag zal dan ook aan [benadeelde partij 1] worden toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ter zake van de vordering heeft gemaakt. Die kosten worden conform liquidatietarief toegewezen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, zal de rechtbank de proceskosten overeenkomstig tarief III van het liquidatietarief toewijzen, tot een totaalbedrag van € 1.572,- (2 punten x € 786,-).
Voorts zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en hij voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte ex artikel 36f Sr de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1] , over de in het civiele vonnis toegekende hoofdsom van € 225.091,70, minus het reeds geïncasseerde bedrag van € 122.500,-. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen ten aanzien van de toegekende immateriële schade van € 1.000,-.
De rechtbank stelt het bedrag waarop de schadevergoedingsmaatregel wordt toegepast vast op € 103.591,71, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.
Gijzeling
Als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald kan gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

8.Voorlopige hechtenis

De verdachte is geschorst uit de voorlopige hechtenis. De ernst van de bewezenverklaarde feiten en de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf laten zich niet verenigen met het laten doorlopen van die schorsing. Dat betekent dat de rechtbank termen aanwezig acht om het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van deze uitspraak gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:oplichting;
ten aanzien van feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (vijf) maanden niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich, na afloop van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, binnen drie werkdagen meldt bij de Reclassering Eindhoven. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat begeleiden Stichting Humanitas of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden, zolang reclassering dit nodig acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van
voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor wat betreft de beredderingskosten van de raadsman, voor een bedrag van € 5.178,80;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het deel van € 14.355,08, inhoudende de beredderingskosten van de raadsman, de kosten voor het aansprakelijk stellen van de ABN-AMRO en Triodos bank, en de bereddingskosten van H [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is in de vordering:
veroordeelt de verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 1000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 1] , een bedrag te betalen van € 103.591,71. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 365 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.R de Rooij, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2023122318, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 317).
2.Pagina 252, eerste tot en met vierde alinea.
3.Pagina 252, vijfde alinea.
4.Pagina 252, laatste alinea en pagina 253, eerste en tweede alinea.
5.Pagina 261, een na laatste alinea en pagina 263, tweede alinea, de bijgevoegde tabel en derde alinea.
6.Pagina 263, onder ‘opmerking verbalisant’ en pagina’s 265 en 266.
7.Pagina 253, vijfde alinea.