ECLI:NL:RBDHA:2024:6418
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft verzoeker op 7 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 11 maart 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 23 februari 2024 de asielaanvraag ingewilligd, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag, terwijl het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit nog liep. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het verzoek om vergoeding van proceskosten gegrond is. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt, welke zijn vastgesteld op € 437,50. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor ‘licht’ omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak, met een termijn van zes weken voor indiening van een verzetschrift.