ECLI:NL:RBDHA:2024:6402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
23/5291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de tegemoetkoming in het kader van de kindregeling voor gedupeerden van de toeslagenaffaire

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij als kind van een gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Eiseres ontving een tegemoetkoming van € 6.000, vastgesteld door de Dienst Toeslagen, in het kader van de kindregeling. Eiseres stelt dat dit bedrag haar geleden schade niet dekt, gezien haar traumatische ervaringen en de financiële problemen van haar gezin. De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en haar moeder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de tegemoetkoming van € 6.000 in overeenstemming is met de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), die een vaste tegemoetkoming voor kinderen in verschillende leeftijdscategorieën vaststelt. De rechtbank benadrukt dat de wet geen ruimte biedt voor afwijkingen in bijzondere gevallen. Eiseres kan haar schade niet zelfstandig vorderen, maar moet dit via haar ouder doen bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De rechtbank concludeert dat de kindregeling bedoeld is als een steun voor een nieuwe start en niet als schadevergoeding voor geleden leed.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5291

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

Dienst Toeslagen, voorheen Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij als kind van een gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag heeft ontvangen.
1.1.
Verweerder heeft met het primaire besluit van 19 april 2023 eiseres een tegemoetkoming van € 6.000 toegekend in het kader van de kindregeling. Met het bestreden besluit van 28 juli 2023 is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam 3] (de moeder van eiseres) en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. In dat kader heeft verweerder in het primaire besluit ambtshalve bepaald dat eiseres op basis van de kindregeling in aanmerking komt voor een eenmalige tegemoetkoming van € 6.000. Dit is het bedrag dat op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) wordt toegekend aan een kind dat op 1 juli 2023 ten minste twaalf jaar oud is, maar jonger dan vijftien jaar.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat de tegemoetkoming van € 6.000 de door haar geleden schade niet dekt. Eiseres is getraumatiseerd, heeft een achterstand en heeft veertien jaar lang in armoede en stress geleefd. Ook heeft eiseres een laag zelfbeeld, een loopbeperking, slechte ogen en een oogaandoening. De moeder van eiseres heeft het vermoeden dat de loopbeperking is veroorzaakt door het jarenlang zitten op zitzakken, omdat het gezin geen bank of eetkamerstoelen had. De slechte ogen van eiseres wijt haar moeder aan de slechte leefomstandigheden in de afgelopen jaren, het gebrek aan financiële middelen en aan het feit dat zij nergens tijd en aandacht voor had, omdat zij alleen maar bezig was met geld verdienen om te overleven. Eiseres kan voor haar oogaandoening behandeld worden in Colombia en de moeder van eiseres vindt dat verweerder die behandeling moet vergoeden. Daarnaast stelt de moeder van eiseres dat het destijds voor iedereen zichtbaar was dat het gezin het financieel moeilijk had en zij denkt dat eiseres om die reden vanaf haar vijfde jaar wordt gepest en dat kinderen daarom niet met haar wilden spelen. Gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, dient aan eiseres een schadevergoeding te worden toegekend van € 60.000.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat de kindregeling recht geeft op een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming. Omdat eiseres op 1 juli 2023 veertien jaar oud was, heeft zij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wht recht op een bedrag van € 6.000. Verweerder heeft geen ruimte om af te wijken van de in artikel 2.12 van de Wht vermelde bedragen. Voor zover eiseres schade heeft geleden als gevolg van de toeslagenaffaire, dient de ouder van eiseres zich te wenden tot de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De compensatie is namelijk bedoeld voor het hele gezin en de CWS kan bij het bepalen van de aanvullende werkelijke immateriële schadevergoeding rekening houden met de door eiseres geleden schade.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De kindregeling is tot stand gekomen op basis van een gedegen proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren. [1] De kinderen en jongeren hebben in hun advies aan het kabinet aangegeven dat voor hen zowel erkenning van het leed als maatwerk nodig zijn. Met de kindregeling heeft het kabinet gevolg gegeven aan deze wens. Erkenning vindt onder andere plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In lijn met het voorstel van de kinderen en jongeren is de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepaald met leeftijdscategorieën, omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren per levensfase verschillen. [2] Uitgangspunt van de kindregeling is de situatie van kinderen op dit moment. Er is daarom gekozen voor een vaste financiële tegemoetkoming, ongeacht de duur van het geleden leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen dus een even grote tegemoetkoming. [3] De kinderen en jongeren hebben verder aangegeven dat er naast een financiële tegemoetkoming behoefte is aan langjarige ondersteuning op het terrein van ontwikkelkansen, traumaverwerking, schulden en huisvesting. Om deze reden is de kindregeling geflankeerd door breed ondersteunend beleid voor de kinderen en jongeren. [4]
6. Op 1 juli 2023 was eiseres veertien jaar oud. Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wht volgt dat de tegemoetkoming voor een veertienjarig kind € 6.000 bedraagt. Verweerder heeft de tegemoetkoming terecht in overeenstemming met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wht vastgesteld op € 6.000.
7. Artikel 2.12 van de Wht is dwingend geformuleerd en de tekst van de bepaling laat geen ruimte om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. De Wht is bovendien een wet in formele zin. In de Memorie van Toelichting [5] (MvT) bij de Wht is toegelicht dat het kabinet met de kindregeling kinderen een steun in de rug wil geven voor een nieuwe start. De wetgever heeft in de MvT uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld is om schade van de kinderen te compenseren, maar als een tegemoetkoming. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een vaste tegemoetkoming aan kinderen te geven ongeacht het leed dat is geleden. Nu de wetgever een uitdrukkelijke keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling de door de kinderen geleden schade niet te betrekken, is voor een afwijking van deze wettelijke bepaling, zoals door eiseres wordt voorgestaan, geen plaats [6] . Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 2.12 van de Wht in dit geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.
8. Voor zover eiseres een beroep doet op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht, slaagt dit niet. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dat artikel wordt artikel 2.12 van de Wht uitdrukkelijk niet genoemd. Verweerder kan dus niet op grond van de hardheidsclausule afwijken van de genoemde bedragen in artikel 2.12 van de Wht. Dit betekent dat ook de hardheidsclausule geen mogelijkheid biedt om een hogere tegemoetkoming toe te kennen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd niet concreet gemotiveerd op grond waarvan dan wel van artikel 2.12 van de Wht zou moeten worden afgeweken.
9. De rechtbank overweegt verder dat de compensatie die de gedupeerde ouder ontvangt bedoeld is ter compensatie voor het hele gezin. Als de aan de ouder verstrekte compensatie niet dekkend is voor de werkelijk geleden schade van het gezin, kan de gedupeerde ouder namens het gezin een aanvraag indienen bij de CWS en daar de daadwerkelijk geleden schade van eiseres vorderen. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar het aanvraagformulier dat bij de CWS ingediend moet worden en verklaard dat het mogelijk is om ook de schade van de kinderen bij de CWS op te voeren. Kinderen en jongeren kunnen echter niet zelfstandig een verzoek doen bij verweerder voor vergoeding van de door hun geleden schade. Zij kunnen wel bij de gemeente terecht voor hulpverlening. Uit artikel 2.21 van de Wht volgt immers dat kinderen brede ondersteuning kunnen krijgen van de gemeente op de leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter, en mr. D. Biever en
mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanbevelingen; Aanpak Kindregeling «Leven op de rit» vanuit gedupeerde kinderen en jongeren
2.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 25.
3.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 30.
4.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 26.
5.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 31.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummers