In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 9 april 2024, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser, en om gegevens te verkrijgen die essentieel zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser had eerder in bewaring gezeten in het kader van een terugkeerprocedure en er bestond een risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank oordeelde dat de rechtsgrondslagen voor de maatregel juist waren en dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen feitelijk juist waren. Eiser had aangevoerd dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat dit niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.