In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Tadzjiekse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die van Afghaanse nationaliteit is, heeft op 26 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 18 oktober 2023 afgewezen als ongegrond. Eiser stelt dat hij gevaar loopt vanwege de kritiek die zijn vader, een dorpsoudste, op de Taliban heeft geuit. Hij heeft e-mails van landenexperts overgelegd die de kwetsbaarheid van zijn situatie bevestigen, maar de staatssecretaris heeft deze informatie niet in zijn besluit betrokken.
De rechtbank heeft op 15 maart 2024 de zaak behandeld en vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de asielaanvraag ongegrond is verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet adequaat is ingegaan op de specifieke situatie van eiser en de overgelegde landeninformatie. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen en dat eiser wel degelijk risico loopt bij terugkeer naar Afghanistan, gezien de context van geweld en onderdrukking door de Taliban.