ECLI:NL:RBDHA:2024:6382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
NL24.6677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico voor hem zouden vormen. De rechtbank wijst erop dat de informatie die eiser heeft aangevoerd, niet voldoende is om te concluderen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat zijn echtscheidingsprocedure en het belang van zijn kinderen in Nederland niet voldoende zijn meegewogen door de staatssecretaris. De rechtbank oordeelt echter dat de enkele aanwezigheid van familieleden in Nederland niet voldoende is om aan te nemen dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in Duitsland een eerlijke echtscheidingsprocedure kan voeren of dat zijn aanwezigheid in Nederland noodzakelijk is voor de belangen van zijn kinderen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 19 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.6677
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. P.C. Menick als waarnemer voor de gemachtigde van eiser,
F. Said als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op de tekortkomingen in de opvang en asielprocedure. Er is vrijwel geen opvangcapaciteit meer, ook vanwege de hoge instroom van Oekraïense vluchtelingen. Eiser verwijst hiertoe naar een artikel van Duitsland Instituut2 en DeMorgen3. Eiser vreest ook voor zijn veiligheid en geestelijk welzijn, gelet op de omstandigheden in de opvang. Uit informatie van Gatestone Institute4 en BNNVARA5 blijkt dat er geweld plaatsvindt en er criminele bendes opereren in asielzoekerscentra in Duitsland. De Duitse politie beschikt over onvoldoende capaciteit om bescherming te bieden. Verder is xenofobie in Duitsland toegenomen en blijkt uit een artikel van NOS6 dat er een wetsvoorstel ligt om afgewezen asielzoekers sneller uit te zetten. Eiser leidt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU (Hof van Justitie) van 21 december 20117 af dat de staatssecretaris geen blind vertrouwen in de autoriteiten van elke andere lidstaat mag hebben en dus een hoge mate van zekerheid moet betrachten dat eiser in Duitsland veilige opvang heeft.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. Uit de overgelegde informatie blijkt dat gevreesd wordt voor capaciteitsproblemen, maar niet dat asielzoekers (waaronder Dublinterugkeerders) geen toegang hebben tot opvang. Verder is de verwijzing van eiser naar de (verouderde) artikelen van Gatestone Institute en BNNVARA onvoldoende voor het oordeel dat Duitsland thans zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Uit de artikelen blijkt ook niet dat de Duitse autoriteiten onverschillig staan tegenover de problemen in de opvang. Eiser heeft verder zijn standpunt dat sprake is van discriminerende behandelingen waartegen de autoriteiten niet optreden of die door de autoriteiten worden ondersteund, niet verder onderbouwd. Uit de verklaringen van eiser
2 https://duitslandinstituut.nl/artikel/53747/duitse-regios-vrezen-problemen-bij-asielopvang.
3 https://www.demorgen.be/snelnieuws/akkoord-tussen-duitse-regering-en-deelstaten-over- financiering-asielzoekers~b7b99072.
4 https://www.gatestoneinstitute.org/11264/germany-refugee-shelters.
5 https://www.bnnvara.nl/joop/artikelen/66418.
6 https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2495384-duitsland-wil-asielzoekers-sneller-uit-gaan-zetten.
7 ECLI:EU:C:2011:865,
N.S.e.a..
blijkt ook niet dat hijzelf in Duitsland discriminatie heeft ervaren. Verder is in het in het algemeen zo dat na afwijzing van een asielaanvraag, de asielzoeker het desbetreffende land moet verlaten. Eiser heeft niet gesteld of toegelicht dat het door hem bedoelde wetsvoorstel in strijd is met het internationale recht. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening en het belang van de kinderen
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen. Eisers vrouw en (minderjarige) kinderen wonen in Nederland. Eisers vrouw wil van hem scheiden, en volgens eiser staat overdracht aan Duitsland een eerlijke echtscheidingsprocedure in de weg. Eiser heeft alle recht en belang bij een omgangsregeling met zijn kinderen. Eiser doet daarom ook een beroep op artikel 8 van het EVRM. Verder heeft de staatssecretaris volgens eiser het belang van zijn kinderen niet concreet vastgesteld en niet concreet betrokken bij de besluitvorming. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek.
9. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. De enkele aanwezigheid van familieleden in Nederland is onvoldoende om een bijzondere omstandigheid aan te nemen. Verder is niet gebleken dat eiser de gestelde echtscheidingsprocedure niet in of vanuit Duitsland zou kunnen voeren. Ter zitting is gebleken dat een dergelijke procedure niet is gestart. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanwezigheid in Nederland noodzakelijk is om de betrokken belangen in een eventuele procedure naar behoren te kunnen behartigen.
Verder heeft de staatssecretaris terecht gewezen op de uitspraak van 8 juli 20218, waarin het beroep van eiser tegen een eerder Dublinbesluit ongegrond is verklaard. Daarin is onder meer overwogen dat eiser heeft verklaard dat zijn echtgenote de dagelijkse zorg voor de kinderen heeft en daarbij ondersteund wordt door haar moeder. Uit de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor van 11 januari 2021 bleek ook dat hij nooit met zijn (in Nederland verblijvende) gezin had samengeleefd, ondanks dat hij al in 2013 gehuwd is en in 2014 het eerste kind is geboren. Verder had eiser zijn stelling dat hij in het verleden met zijn gezin in [land] en [land] heeft gewoond niet onderbouwd. De rechtbank maakt uit de huidige informatie niet op dat de situatie van eiser en zijn gezin nu wezenlijk anders is. Het contact dat eiser stelt te hebben met zijn kinderen is onvoldoende voor het oordeel dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17 of 16 van de Dublinverordening. Van enige afhankelijkheid van eiser is niet gebleken. Daarbij is ook van belang dat de Dublinverordening niet bedoeld is als route voor gezinshereniging, en dat eiser hiervoor een aparte aanvraag kan indienen. Ter zitting is gebleken dat hij dat ook heeft gedaan met een beroep op de Chavez-rechtspraak.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de gestelde kinderen van eiser. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat er feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat de belangen van de kinderen eraan in de weg staan dat Duitsland eisers asielaanvraag behandelt. Er is namelijk niet gebleken dat sprake is van afhankelijkheid tussen eiser en zijn kinderen. Er zijn geen aanwijzingen dat het voor het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk is dat hij in Nederland moet blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
8 NL21.4551 (niet gepubliceerd).

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 maart 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.