ECLI:NL:RBDHA:2024:6379
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure wegens te late beslissing op aanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, had beroep ingesteld omdat de verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 12 maart 2024 heeft de verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna de eiser het beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder is tegemoetgekomen aan het beroep van de eiser door zijn aanvraag alsnog in te willigen. Het verzoek om proceskostenveroordeling is als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op 25 april 2024.