ECLI:NL:RBDHA:2024:6372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
NL24.9631 NL24.9633 en NL24.9635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 26 april 2024, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 5 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eisers als de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen zullen behandelen. Eisers hebben niet kunnen aantonen dat dit beginsel in hun geval niet van toepassing is.

Eisers betogen dat de staatssecretaris hun aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken, omdat overdracht naar Kroatië van bijzondere hardheid getuigt. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat hij voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.9631, NL24.9633 en NL24.9635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer: [nummer],

[eiseres 1], v-nummer: [nummer],
[eiseres 2],v-nummer: [nummer],
mede namens de minderjarigen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
samen: eisers
(gemachtigde: mr. Y. Izgi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 5 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië verzoeken om terugname gedaan. Kroatië heeft deze verzoeken aanvaard.
Kan de staatssecretaris voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eisers betogen dat de staatssecretaris voor Kroatië niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 ten onrechte geoordeeld dat er geen concreet bewijs is dat Dublinclaimanten te maken hebben of zullen krijgen met pushbacks. [2] Het onderzoek dat de staatssecretaris heeft gedaan, is namelijk niet in lijn met het arrest M.S.S. van het EHRM. [3] De staatssecretaris had moeten verifiëren hoe de ontvangende lidstaat de asielwetgeving in de praktijk heeft geïmplementeerd. Uit verschillende artikelen en rapporten blijkt namelijk dat pushbacks in Kroatië niet incidenteel, maar al geruime tijd en nog steeds op grote schaal plaatsvinden. Bovendien vinden de pushbacks niet alleen aan de buitengrenzen plaats, maar ook bij migranten die zich verder binnen de grenzen van het grondgebied van Kroatië bevinden. En Dublinclaimanten kunnen zich in beginsel vrij bewegen binnen het grondgebied. [4] Ter onderbouwing verwijzen eisers naar de artikelen die zij in de zienswijze hebben overgelegd [5] en de rapporten van Border Violence Monitoring Network (BVMN) over maart 2023 en een rapport van Human Rights Watch. [6] Het rapport van BVMN is bovendien niet (kenbaar) door de Afdeling betrokken in haar uitspraak van 13 september 2023. Dat in de artikelen en rapportages niet expliciet staat dat het ging om Dublinclaimanten, betekent niet dat het geen Dublinclaimanten betroffen of dat Dublinclaimanten een dergelijk risico niet zouden kunnen lopen. Tot slot betogen eisers dat er onvoldoende opvangfaciliteiten zijn in Kroatië. Ter onderbouwing verwijzen zij naar het rapport van BVMN over augustus 2023. [7]
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Kroatië overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Kroatië. [8]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers hier niet in zijn geslaagd. De Afdeling heeft in een uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Overgedragen Dublinterugkeerders lopen volgens informatie van de Kroatische autoriteiten niet het risico om door Kroatië te worden uitgezet zonder of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. [9] De Afdeling heeft dit recentelijk nog bevestigd in een uitspraak van 21 februari 2024. [10] De door eisers aangehaalde bronnen maken dit oordeel niet anders. De meeste rapporten dateren namelijk van voor de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023. Hoewel niet al deze rapporten en artikelen expliciet zijn genoemd in de uitspraak van de Afdeling bevatten deze bronnen geen wezenlijk andere informatie dan die de Afdeling wel uitdrukkelijk bij haar uitspraak heeft betrokken. Wat betreft de toegang tot de opvangfaciliteiten, oordeelt de rechtbank dat uit het overgelegde rapport van BVMN niet volgt dat sprake is van structurele problemen of dat specifiek Dublinclaimanten problemen ervaren met betrekking tot de toegang tot de opvangfaciliteiten. Mochten eisers na terugkeer problemen ondervinden in Kroatië, dan kunnen zij zich tot de Kroatische autoriteiten wenden. Met de enkele stelling dat dit niet van hen verwacht kan worden, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid voor hen niet bestaat. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Had de staatssecretaris de verzoeken van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
6. Eisers betogen dat de staatssecretaris hun asielverzoeken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken, omdat overdracht naar Kroatië van bijzondere hardheid getuigt. De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom de mensonterende ervaringen en omstandigheden die zij hebben meegemaakt niet als bijzondere omstandigheden zijn aan te merken en waarom overdracht aan Kroatië niet van bijzondere hardheid zou getuigen. Van eisers kan niet worden verwacht dat zij klagen bij dezelfde autoriteiten die hen slecht behandeld hebben. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 maart 2024. [11]
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. Los van de vraag of eisers hun verklaringen aannemelijk hebben gemaakt, heeft de staatssecretaris terecht geoordeeld dat hij voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (zie overweging 5.2). De verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam maakt dit oordeel ook niet anders. Naast het feit dat er andere omstandigheden aan die zaak ten grondslag lagen, zoals een meegemaakte pushback, heeft de staatssecretaris in onderhavige zaak wel alle omstandigheden kenbaar in zijn oordeel betrokken. Daarnaast hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvragen van eisers in behandeling zullen nemen. Het ligt daarom ook op de weg van eisers om te klagen bij de Kroatische autoriteiten als zij van mening zijn dat Kroatië zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
4.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
5.Reliefweb, ‘Keep on Moving on the Balkan Route: No quarter for Afghan asylum seekers in Croatia and Serbia’ (11 oktober 2023) en Le Temps, ‘A Berne, des ONG croates dénoncent un système d’asile au bord de l’implosion’ (16 juni 2023).
6.BVMN, ‘Balkan Regional Report on Illegal Pushbacks and Border Violence covering March 2023 (8 mei 2023) en Human Rights Watch, ‘‘Like We Were Just Animals’: Pushbacks of People Seeking Protection from Croatia to Bosnia and Herzegovina,’ (3 mei 2023).
7.BVMN, ‘Balkan Regional Report on Illegal Pushbacks and Border Violence covering August 2023’ (25 september 2023)
8.Zie bv. ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.