ECLI:NL:RBDHA:2024:6359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/09/649005 / HA ZA 23-525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerking in vennootschap onder firma met geschil over concurrentiebeding en uittreding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 24 april 2024, betreft het een geschil tussen twee partijen die samenwerkten in een vennootschap onder firma (vof) voor de exploitatie van een verhuurmakelaarsbedrijf. De samenwerking, die begon in november 2015, is beëindigd, maar partijen zijn het oneens over de wijze en datum van beëindiging. Eiseressen, bestaande uit [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] V.O.F., hebben vorderingen ingesteld tegen gedaagde, die wordt beschuldigd van het verrichten van concurrerende activiteiten buiten de vof om. De rechtbank behandelt de procedure en de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, inclusief de inhoud van het vof-contract en de afspraken die zijn gemaakt over de beëindiging van de samenwerking.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde per 1 mei 2023 uit de vof is getreden, zoals vastgelegd in een ondertekende vaststellingsovereenkomst. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseressen toe, waarbij gedaagde wordt verplicht om zijn medewerking te verlenen aan zijn uitschrijving uit het handelsregister. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat gedaagde het concurrentiebeding heeft geschonden of onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen tot schadevergoeding en boetes worden afgewezen, evenals de verzoeken om afgifte van stukken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/649005 / HA ZA 23-525
Vonnis in de hoofdzaak en in het incident van 24 april 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.te [vestigingsplaats 2] ,

2.
[eiseres sub 2] V.O.F.te [vestigingsplaats 1] ,
eiseressen in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. S. Geldermans te Leiden,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. J.C. Debije te Rotterdam.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk eiseressen genoemd en ieder afzonderlijk [eiseres sub 1] en de vof. Gedaagde wordt [gedaagde] genoemd. Als hierna in dit vonnis “partijen” staat, worden daarmee [eiseres sub 1] en [gedaagde] bedoeld.

1.Inleiding

De kern van het geschil

1.1. 2
[eiseres sub 1] en [gedaagde] hebben sinds november 2015 samengewerkt in de vof, waarin zij een verhuurmakelaarsbedrijf exploiteerden. De samenwerking is inmiddels beëindigd. Partijen zijn het er niet over eens per wanneer die samenwerking is beëindigd, op welke wijze dat is gebeurd (door uittreding of door opzegging) en wat de gevolgen hiervan zijn. Hierbij komt ook de vraag aan de orde of [gedaagde] gedurende de samenwerking concurrerende activiteiten heeft verricht buiten de vof om. Daarom hebben eiseressen de hierna vermelde vorderingen ingesteld.
Indeling van dit vonnis
1.2.
Dit vonnis is als volgt opgebouwd. In nr. 2 geeft de rechtbank het formele verloop van de procedure kort weer. Daarna vermeldt de rechtbank in nr. 3 de feiten die van belang zijn voor de beoordeling van deze zaak. Het gaat dan om feiten waarover tussen partijen geen discussie bestaat of die blijken uit de door hen overgelegde bijlagen (producties), waarvan de inhoud niet of onvoldoende is weersproken. Vervolgens wordt in nr. 4 vermeld welke vorderingen eiseressen hebben ingesteld. In nr. 5 geeft de rechtbank haar beoordeling van het geschil, waarbij zij ingaat op de standpunten van partijen voor zover deze voor de beoordeling relevant zijn. Die beoordeling leidt tot de beslissing die is opgenomen in nr. 6.

2.De procedure

Het procesdossier

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 5 juni 2023, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv, met producties 1 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens van antwoord in het 843a Rv incident, met één productie;
  • het tussenvonnis van 8 november 2023, waarin de mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis, met producties 19 tot en met 26;
  • het B2-formulier van 18 januari 2024, waarbij mr. Debije zich als advocaat van [gedaagde] aan de zaak onttrekt;
  • het B2-formulier van 31 januari 2024, waarbij mr. Debije zich opnieuw namens [gedaagde] stelt.
Het verdere verloop van de procedure
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
2.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

[eiseres sub 1] (vertegenwoordigd door de heer [naam 1] , hierna: [naam 1] ) en [gedaagde] hebben op 27 november 2015 een overeenkomst tot het aangaan van een vennootschap onder firma gesloten (hierna: het vof-contract). De vennootschap draagt de naam “ [eiseres sub 2] V.O.F.” (hierna: de vof). De vof verricht vanuit een vestiging in Noordwijk activiteiten in de woningverhuurmakelaardij.
3.2.
In het vof-contract is in artikel 5.4 opgenomen dat de vennoten minimaal 40 uur per week werkzaam zijn en fysiek aanwezig zijn voor en op de onderneming. [eiseres sub 1] voldeed hier tot 1 mei 2021 aan door een medewerkster in te schakelen en [gedaagde] voldeed hieraan door de acquisitie van klanten en de dagelijkse gang van zaken rondom de te sluiten huur- en verhuurtransacties. Tweelwonen Nederland B.V. verzorgde de administratieve ondersteuning van de vof. Dit gebeurde feitelijk door de echtgenote van [naam 1] .
3.3.
In het vof-contract is verder onder meer bepaald:

11. Partiële ontbinding Vennootschap
11.1.
De Vennootschap wordt alleen ontbonden ten aanzien van de Vennoot die uittreedt:
a. door een overeenkomst tussen hem en de andere Vennoten;
(…).
11.3.
Uittreding door overeenkomst vindt plaats op de dag in de overeenkomst bepaald.
(…).
11.5.
Uitreding door opzegging door een Vennoot aan de andere Vennoten vindt plaats tegen het einde van het kalenderjaar, met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste zes (6) maanden. (…).
12. Voortzetting
12.1.
Ingeval een Vennoot uit de Vennootschap treedt en niet wordt opgevolgd, zetten de Overblijvende Vennoten de zaken van de Vennootschap voor eigen rekening onder dezelfde naam voort. (…).
12.2.
Ingeval een Vennoot uit de Vennootschap treedt, worden, tenzij het bepaalde in artikel 16 van toepassing is, diens Participaties overgedragen aan de Overblijvende Vennoten. De Vennootschap is gehouden aan de Uittredende Vennoot of diens rechtverkrijgenden onder algemene titel uit te keren een bedrag gelijk aan de waarde van de Participaties van de Uittredende Vennoot. De betaling dient te geschieden 50% bij uittreding en 50% na maximaal 12 maanden.
(…)
13. Bad Leaver
13.1.
Als Bad Leaver wordt beschouwd een Vennoot door wie deze Overeenkomst wordt geschonden en de schending i) onherroepelijk is bekrachtigd door een rechterlijke instantie dan wel ii) is bekrachtigd door een vaststellingsovereenkomst dan wel iii) is bekrachtigd door een schikking, waarbij in alle voornoemde gevallen de schending niet is hersteld binnen één (1) maand nadat de Vennootschap de Vennoot Schriftelijk te kennen heeft gegeven dat de Vennootschap van mening is dat de desbetreffende Partij deze overeenkomst heeft geschonden.
(…)
13.3.
Een Bad Leaver zal onmiddellijk nadat zich een van de situaties van dit artikel heeft voorgedaan uit de Vennootschap treden. (…)
15. Vereffening en verdeling
(…)
15.4.
Ingeval de Vennootschap wordt ontbonden door het uittreden van een of meer Vennoten, heeft de enig Overblijvende Vennoot het recht de door de Vennootschap uitgeoefende onderneming voor eigen rekening voort te zetten.
15.5.
Ingeval de onderneming van de Vennootschap wordt voortgezet door de Overblijvende Vennoot zullen – in afwijking van het in artikel 12 bepaalde – de goederen behorende tot de Vennootschappelijke gemeenschap aan de Overblijvende Vennoot worden overgedragen, onder de verplichting de passiva van de ontbonden Vennootschap voor zijn rekening te nemen. De Overblijvende Vennoot vergoedt aan de Uittredende Vennoot de waarde van zijn Participatie.
(…)
18. Concurrentiebeding/relatiebeding
18.1.
Het is Vennoot 2 ([gedaagde] , rechtbank
) verboden tijdens de duur van de Vennootschap bij een andere onderneming werkzaam te zijn of daarbij direct of indirect betrokken te zijn, behoudens Schriftelijke toestemming van Vennoot 1. (…).
18.2.
Bij uittreding uit de Vennootschap zal het de uittredende vennoot verboden zijn gedurende twee (2) jaar na uittreden en binnen een kring, met de Vennootschap als middelpunt en met een straal van vijfendertig (35) km, een soortgelijke onderneming (in de ruimste zin des woords) als die der Vennootschap of onderneming of activiteiten gelijk aan ondernemingen uit [bedrijfsnaam] uit te oefenen of te doen uitoefenen, bij een zodanige onderneming werkzaam ofwel rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn.
18.3.
Vennoot 2 dient zich in de hiervoor genoemde situatie gedurende twee (2) jaar na
uittreden direct en indirect te onthouden van de bediening van de relaties van de Vennootschap. (…)
18.4.
Indien één of meer van de in de artikelen 18.1, 18.2 en 18.3 genoemde bepalingen wordt overtreden, verbeurt de overtredende Partij ten behoeve van de Vennootschap per overtreding een direct opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare boete van EUR 25.000 (zegge: vijfentwintigduizend euro), alsmede een boete van EUR 2.500 voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, onverminderd de rechten van de Vennootschap tot het vorderen van volledige schadevergoeding, alles met kosten en rente.
3.4.
In september en oktober 2022 heeft e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen [naam 1] en [gedaagde] over het functioneren van [gedaagde] binnen de vof. In een e-mailbericht van 13 september 2022 met onderwerp “verbeteren functioneren” heeft [naam 1] aan [gedaagde] onder meer geschreven: “
Indien deze verbeteringen niet zijn doorgevoerd binnen de gestelde termijn dan zal je dus als Bad Leaver de VOF moeten verlaten.
3.5.
Op 14 maart 2023 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen. Daarbij hebben zij (onder meer) besproken de samenwerking in de vorm van de vof te willen beëindigen en de samenwerking op een andere manier voort te willen zetten, waarbij [gedaagde] op zzp basis zou worden ingehuurd.
3.6.
Daarna heeft [gedaagde] in een WhatsApp bericht aan [eiseres sub 1] aangegeven niet naar een vergadering te komen, omdat hij over twee weken geen partner meer zou zijn.
3.7.
In een WhatsApp bericht van 23 april 2023 heeft de echtgenote van [naam 1] aan [gedaagde] onder meer geschreven:

Hi [gedaagde] , graag verplaatsen wij ons financieel overleg as dinsdag naar 9 uur fysiek in Katwijk. Eerst overleg met jou over beëindiging vof en daarna gezamenlijk met [voornaam 1] en [voornaam 2] erbij om de werkafspraken te maken voor de nieuwe werkwijze.
3.8.
Vervolgens heeft op 25 april 2023 een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarbij zij een vaststellingsovereenkomst hebben getekend (hierna: de vaststellingsovereenkomst) met de volgende inhoud:

Hierbij verklaren de vennoten van [eiseres sub 2] V.O.F., dhr. [gedaagde] en de [eiseres sub 2] B.V. tevens [eiseres sub 1] B.V. vertegenwoordigd door haar directeur dhr. [naam 1] , dat dhr. [gedaagde] per 1 mei 2023 uit de vennootschap zal treden vanwege artikel 13 Bad leaver van de V.O.F. overeenkomst.
De afhandeling van deze uittreding zal geschiedden conform betreffende artikelen uit de V.O.F. overeenkomst.
3.9.
[gedaagde] heeft na 25 april 2023 geen werkzaamheden meer voor de vof verricht. Hij heeft de sleutels van het kantoor, zijn auto en zijn bankpas ingeleverd.
3.10.
Bij brief van 26 april 2023 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde] aan [eiseres sub 1] geschreven dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst vernietigt met een beroep op dwaling.
3.11.
Op 28 april 2023 heeft een vervolgoverleg plaatsgevonden tussen partijen. [eiseres sub 1] heeft [gedaagde] in dit overleg medegedeeld dat hij op grond van de artikelen 13.2 en 13.3 van het vof-contract per direct, dus op 28 april 2023, als ‘Bad Leaver’ moet uittreden.
3.12.
Bij brief van 29 april 2023 heeft [eiseres sub 1] aan de toenmalige advocaat van [gedaagde] onder meer geschreven:

De belangrijkste wijziging is dat [gedaagde] onder regie van kantoor Tweelwonen Leiden komt te staan omdat hij zowel in planning, administratieve- commerciële en financiële zaken ernstig tekortschiet. Zijn kwaliteiten m.b.t. het relatiebeheer zouden hierin beter worden benut, een win-win situatie voor iedereen dus.
(…)
De zaken die in de licentie-/ZZP overeenkomst zouden worden vastgelegd zouden onder andere bestaan uit het vastleggen commissie regeling en het vastleggen van werkprocessen, concurrentiebeding, relatiebeding en geheimhoudingsplicht gelijk uit de V.O.F.-overeenkomst.
Overigens heeft [gedaagde] tot en met het laatste gesprek altijd positief gereageerd op een herziene samenwerking.
3.13.
Eiseressen hebben conservatoir beslag gelegd op de bankrekening en de woning van [gedaagde] .

4.Het geschil

4.1.
Eiseressen vorderen (na wijziging van eis) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
I. [gedaagde] te gebieden om binnen tien dagen na betekening van het vonnis primair afschrift van de onder 4.3 van de dagvaarding genoemde bescheiden aan eiseressen te verstrekken dan wel subsidiair inzage te geven in de bescheiden, met als voorwaarde te bepalen dat het bijeenbrengen van de (afschriften van) bescheiden plaatsvindt onder toezicht van een onafhankelijke derde voor te dragen door eiseressen dan wel door de rechtbank, een en ander onder verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000 voor iedere dag dat niet aan het gevorderde wordt voldaan, met een maximum van € 250.000, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom en maximum;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met met ingang van vijf dagen na de vonnisdatum, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
in de hoofdzaak:
primair:
III. de verklaring voor recht dat [gedaagde] per 28 april 2023, dan wel per 1 mei 2023, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, is uitgetreden uit de vof c.q. het vof-contract ten aanzien van [gedaagde] is ontbonden, met bepaling dat [eiseres sub 1] gerechtigd is de vof voort te zetten met de opvolgend vennoot;
subsidiair:
IV. het vof-contract ten aanzien van [gedaagde] te ontbinden, met bepaling dat [eiseres sub 1] gerechtigd is de vof voort te zetten met de opvolgend vennoot;
primair en subsidiair:
V. [gedaagde] te gebieden om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de mobiele telefoon (zoals gespecificeerd in productie 8) aan de vof terug te geven;
VI. [gedaagde] te gebieden om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis alle benodigde handelingen te verrichten voor zijn uitschrijving als vennoot uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
een en ander onder verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000 voor iedere dag dat niet aan het gevorderde onder V en/of VI wordt voldaan, met een maximum van € 250.000, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom en maximum;
VII. de verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van het vof-contract wegens schending van artikel 18.1 en/of artikel 18.3 dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens de vof en/of [eiseres sub 1] en te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens de vof en/of [eiseres sub 1] daarvoor aansprakelijk is;
VIII. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 975.000 aan boetes aan de vof en een bedrag van € 3.000 aan schadevergoeding aan eiseressen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2023 tot de dag der algehele voldoening;
IX. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.800 aan de vof, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot de dag der algehele voldoening;
X. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.476 aan de vof, te vermeerderen met een rente van 8% dan wel de wettelijke rente vanaf 1 januari 2023, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
XI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan eiseressen van een bedrag van € 6.775 ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 3.230,06 ten aanzien van de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van vijf dagen na de vonnisdatum, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
XII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met met ingang van vijf dagen na de vonnisdatum, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eiseressen in hun vorderingen, althans om hen deze vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van eiseressen in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) daarover indien voldoening van deze proceskostenveroordeling niet heeft plaatsgevonden binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak en in het incident

Wie wordt bedoeld met eiseres sub 2?
5.1.
[gedaagde] stelt dat in de context van deze zaak onduidelijk is wie precies met eiseres sub 2 wordt bedoeld. [gedaagde] voert aan dat hij recht en belang heeft bij duidelijkheid over de entiteit van de vof, omdat hij behoort te weten, indien aan eiseres 2 een vordering wordt toegewezen, wie de betreffende achterliggende (rechts)personen of vennoten zijn en indien eiseres sub 2 in de proceskosten van [gedaagde] wordt veroordeeld, tegen welke (rechts)persoon [gedaagde] die proceskostenveroordeling ten uitvoer kan laten leggen. De identiteit van de vennoten zou bovendien van invloed kunnen zijn op het door [gedaagde] te voeren verweer, zo stelt [gedaagde] .
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben eiseressen verklaard dat er nog geen nieuwe vennoot tot de vof is toegetreden. De opvolgend vennoot kan namelijk niet in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel worden ingeschreven, omdat [gedaagde] weigert zijn medewerking te verlenen. Zoals uit het hierna volgende blijkt is [gedaagde] inmiddels uitgetreden uit de vof.
5.3.
De vof is door de ontbinding (zie hierna) nog niet opgehouden te bestaan. Uit artikel 32 Wetboek van Koophandel volgt dat een vennootschap onder firma ook na ontbinding als procespartij, zowel eisend als verwerend, kan blijven optreden. De vof blijft voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van het vennootschappelijk vermogen nodig is. De afwikkeling van lopende processen behoort tot de zaken samenhangende met de vereffening waarvoor een ontbonden vennootschap blijft voortbestaan (zie Asser/Van Olffen 7-VII 2022/324 en recent hof ’s-Hertogenbosch 11 april 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1145).
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende duidelijk is geworden wie eiseressen met de vof bedoelen. De vorderingen houden verband met de afwikkeling van de vof tussen [gedaagde] en [eiseres sub 1] , zodat de vof als procespartij kan optreden. Partijen zijn het er ook over eens dat de vof als eiseres in deze procedure kan optreden.
5.5.
De rechtbank zal in het hierna volgende eerst de vorderingen in de hoofdzaak beoordelen en daarna de vorderingen in het incident.
in de hoofdzaak
Is [gedaagde] uitgetreden uit de vof? (vorderingen III en IV)
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het er inmiddels over eens zijn geworden dat er een einde is gekomen aan de samenwerking in de vof tussen [gedaagde] en [eiseres sub 1] . Partijen zijn het er niet over eens per welke datum de samenwerking is geëindigd en of de samenwerking is geëindigd door uittreding, of door opzegging.
5.7.
Eiseressen vorderen de verklaring voor recht dat [gedaagde] per 28 april 2023, dan wel per 1 mei 2023, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, is uitgetreden uit de vof “c.q. het vof-contract ten aanzien van [gedaagde] is ontbonden”, met bepaling dat [eiseres sub 1] gerechtigd is de vof voort te zetten met de opvolgend vennoot. Eiseressen leggen hieraan ten grondslag dat [gedaagde] door het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst op grond van artikel 13 van het vof-contract is uitgetreden uit de vof. Zoals afgesproken tijdens het overleg van 28 april 2023 is [gedaagde] per 28 april 2023 uitgetreden.
5.8.
[gedaagde] stelt zich kort gezegd op het standpunt dat de vaststellingsovereenkomst nietig of vernietigbaar is en dat hij daarom niet per 28 april 2023 of per 1 mei 2023 is uitgetreden uit de vof. Als [eiseres sub 1] de samenwerking beoogde op te zeggen als bedoeld in artikel 11.5 van het vof-contract heeft dit volgens [gedaagde] pas het daarmee beoogde rechtsgevolg per het einde van het kalenderjaar, zodat de vof tussen [gedaagde] en [eiseres sub 1] niet eerder dan per 31 december 2023 eindigt.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 13.1 van het vof-contract. Zoals blijkt uit het hierna volgende onder 5.10.1 tot en met 5.10.4 strekt de vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van een geschil over het uittreden uit de vof door [gedaagde] . De vaststellingsovereenkomst brengt zekerheid over de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiseres sub 1] . De uitleg van de vaststellingsovereenkomst vindt plaats aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Overeenkomstig deze maatstaf komt het bij de uitleg van een overeenkomst aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de contractsbepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle concrete omstandigheden van het geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
De context waarin de vaststellingsovereenkomst is getekend
5.10.
Voor de beoordeling is allereerst de context waarin de vaststellingsovereenkomst is getekend van belang. Die is samengevat als volgt.
5.10.1.
In september en oktober 2022 heeft e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen [naam 1] en [gedaagde] over het functioneren van [gedaagde] binnen de vof. In een e-mailbericht van 13 september 2022 met onderwerp “verbeteren functioneren” heeft [naam 1] daarbij de term ‘Bad Leaver’ gebruikt (zie 3.4).
5.10.2.
Op 14 maart 2023 hebben partijen met elkaar gesproken over de beëindiging van de samenwerking in de vorm van de vof en over het vormgeven van de samenwerking op een andere manier (zie 3.5). Daarna heeft [gedaagde] in een WhatsApp bericht aan [eiseres sub 1] aangegeven niet naar een vergadering te komen, omdat hij over twee weken geen partner meer zou zijn (zie 3.6).
5.10.3.
In een WhatsApp bericht van 23 april 2023 heeft de echtgenote van [naam 1] aan [gedaagde] onder meer geschreven dat overleg met [gedaagde] zou plaatsvinden over de beëindiging van de vof en over de nieuwe werkwijze (zie 3.7).
5.10.4.
Vervolgens heeft [gedaagde] op 25 april 2023 tijdens een gesprek met [naam 1] de vaststellingsovereenkomst getekend (zie 3.8).
5.10.5.
[gedaagde] heeft na 25 april 2023 geen werkzaamheden meer voor de vof verricht.
5.10.6.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst in de auto op weg naar huis ging twijfelen of hij met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst het juiste had gedaan. [gedaagde] heeft daarom contact opgenomen met een advocaat. De advocaat heeft vervolgens bij brief van 26 april 2023 aan [eiseres sub 1] geschreven dat hij de vaststellingsovereenkomst vernietigt met een beroep op dwaling. Deze brief heeft ertoe geleid dat de verhoudingen tussen partijen verder verstoord raakten en een nieuwe vorm van samenwerking met [gedaagde] voor [eiseres sub 1] geen optie meer was.
Is de vaststellingsovereenkomst vernietigd of vernietigbaar?
5.11.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de vaststellingsovereenkomst wegens dwaling is vernietigd door de brief van 26 april 2023 van zijn voormalige advocaat. Voor zover het beroep op dwaling in de brief van 26 april 2023 geen effect heeft gehad, beroept [gedaagde] zich op de wilsgebreken:
dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub a BW);
bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW);
misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW).
5.12.
[gedaagde] is van mening dat [eiseres sub 1] hem de vaststellingsovereenkomst niet had behoren te laten ondertekenen zonder dat daarin ook werd gerefereerd aan het verband met de voortzetting van de samenwerking in een andere vorm.
Dwaling
5.13.
De rechtbank zal het beroep van [gedaagde] op dwaling op grond van artikel 6:228 lid 1 sub a BW beoordelen en zal vervolgens beoordelen of het beroep op dwaling in voormelde brief van 26 april 2023 effect heeft gehad.
5.14.
[gedaagde] legt aan zijn beroep op dwaling het volgende ten grondslag. Het was ook voor [eiseres sub 1] volstrekt duidelijk dat [gedaagde] met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst niet heeft gewild om zonder meer uit de vof te treden, maar dat het uittreden in onverbrekelijk verband stond met de nieuwe samenwerkingsvorm per datum uittreding. Dit was wat [eiseres sub 1] [gedaagde] steeds had voorgehouden. Als [gedaagde] had geweten dat [eiseres sub 1] zich door de brief van zijn voormalige advocaat niet meer aan het tweede deel van de afspraak zou houden, zou [gedaagde] nooit akkoord zijn gegaan met zijn (enkele) uittreden uit de vof. [eiseres sub 1] had [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst niet behoren te laten ondertekenen zonder dat daarin ook werd gerefereerd aan het verband met de voortzetting van de samenwerking in een andere vorm. Eiseressen betwisten dat sprake is van dwaling aan de zijde van [gedaagde] .
5.15.
In beginsel kunnen partijen bij een vaststellingsovereenkomst geen beroep doen op dwaling terzake van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond. Blijkt evenwel een misvatting te bestaan ten aanzien van wat partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, dan is een beroep op dwaling mogelijk wel gerechtvaardigd. Hierbij moet onder andere worden gedacht aan schending van de mededelingsplicht.
5.16.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst een misvatting bestond ten aanzien van wat partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd. Voormelde omstandigheden (zie 5.10.1 tot en met 5.10.4) waaronder de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, in combinatie met de tekst van de vaststellingsovereenkomst, kunnen niet tot de conclusie leiden dat sprake is van dwaling. [eiseres sub 1] heeft van tevoren aangekondigd dat de bespreking op 25 april 2023 zou gaan over de beëindiging van de vof ten aanzien van [gedaagde] en het maken van nieuwe werkafspraken. Daarna heeft [eiseres sub 1] , door de brief van de voormalige advocaat van [gedaagde] , de onderhandelingen over de nieuwe samenwerking afgebroken. Dit is wellicht onredelijk van [eiseres sub 1] , maar leidt niet tot dwaling. Op het moment van ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst moest het vervolggesprek over de nieuwe samenwerkingsvorm immers nog plaatsvinden. De nieuwe samenwerking is niet tot stand gekomen door omstandigheden die ná het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat sprake is van dwaling.
5.17.
Het voorgaande brengt eveneens mee dat de vaststellingsovereenkomst niet is vernietigd door de brief van 26 april 2023 van de toenmalige advocaat van [gedaagde] .
Bedrog
5.18.
[gedaagde] stelt dat de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is op grond van bedrog als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 BW en onderbouwt dit als volgt. [eiseres sub 1] heeft [gedaagde] onder de toezegging en afspraak van een voortzetting van de samenwerking in een andere vorm bewogen om de vaststellingsovereenkomst met de verwijzing naar de ‘Bad Leaver’ clausule te tekenen, met de kennelijke bedoeling om daarvan nadien misbruik te maken. Aan het ‘Bad Leaverschap’ is immers in het vof-contract alleen het gevolg verbonden dat de opzegtermijn niet in acht hoeft te worden genomen. In de vaststellingsovereenkomst staat dat [gedaagde] per 1 mei 2023, dus enkele dagen na ondertekening, uittreedt uit de vof. [eiseres sub 1] kan met de verwijzing naar de ‘Bad Leaver’ clausule in de vaststellingsovereenkomst geen andere intentie hebben gehad dan om zich (zo nodig) te kunnen beroepen op ‘Bad Leaverschap’ van [gedaagde] voor het geval zijn uittreding per 1 mei 2023 ingevolge de vaststellingsovereenkomst geen effect zou hebben. [eiseres sub 1] betwist dat sprake is van bedrog.
5.19.
Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep (artikel 3:33 lid 3 BW).
5.20.
Dat bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst sprake was van opzettelijke onjuiste mededelingen, opzettelijke verzwijging of een andere kunstgreep, is in het licht van de door [eiseres sub 1] betwiste stellingen van [gedaagde] , niet komen vast te staan. In dit verband acht de rechtbank eveneens van belang dat [eiseres sub 1] en [gedaagde] op het moment van ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst beiden nog de intentie hadden om de samenwerking in een nieuwe vorm voort te zetten. Hierover zouden zij op 28 april 2023, enkele dagen na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, nog een gesprek hebben.
5.21.
De term ‘Bad Leaver’ is ook in een e-mailbericht van 13 september 2022 al naar voren gekomen (zie 5.10.1) en is relevant in verband met het bepaalde in artikel 13.1 in samenhang met artikel 13.3 van het vof-contract. De datum van uittreden die partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen (1 mei 223) is maar een paar dagen na de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Dit leidt niet tot de conclusie dat sprake is van bedrog.
5.22.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat sprake is van bedrog.
Misbruik van omstandigheden
5.23.
[gedaagde] stelt verder dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW. [gedaagde] onderbouwt dit als volgt. 2Lwonen Noorwijk heeft misbruik gemaakt van de onervarenheid en afhankelijkheid van [gedaagde] . [gedaagde] was voor zijn inkomensvoorziening afhankelijk van de voortzetting van de samenwerking. [eiseres sub 1] had [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst niet behoren te laten ondertekenen zonder dat daarin ook (minst genomen) werd gerefereerd aan het verband met de voortzetting van de samenwerking in andere vorm. [eiseres sub 1] betwist dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden.
5.24.
Misbruik van omstandigheden is aanwezig wanneer [eiseres sub 1] wist of moest begrijpen dat [gedaagde] door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen werd tot het verrichten van een rechtshandeling, of 2Lwonen Noorwijk het tot stand komen van die rechtshandeling heeft bevorderd, hoewel zij wist of moest begrijpen dat zij [gedaagde] daarvan zou behoren te weerhouden. Bedoelde bijzondere omstandigheden kenmerken zich hierdoor, dat degene die in die omstandigheden verkeert ten opzichte van de ander een zwakke positie inneemt.
5.25.
De rechtbank is van oordeel dat nergens uit blijkt dat bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst sprake was bijzondere omstandigheden, die tot gevolg hebben gehad dat [gedaagde] is overgegaan tot het ondertekenen van die overeenkomst die hij anders, zonder die bijzondere omstandigheden, niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Maar zelfs indien zou worden aangenomen dat [gedaagde] voor zijn inkomstenvoorziening afhankelijk was van de samenwerking en dit, in combinatie met zijn (gestelde) onervarenheid, een doorslaggevende rol zou hebben gespeeld bij zijn beslissing om de vaststellingsovereenkomst aan te gaan (en die afhankelijkheid en onervarenheid als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW kunnen gelden), dan geldt dat voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden vereist is dat [eiseres sub 1] wist of moest begrijpen dat [gedaagde] door die bijzondere omstandigheden tot het aangaan van de vaststellingsovereenkomst werd bewogen. Dat is echter niet vast komen te staan. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [eiseres sub 1] van tevoren aangekondigd dat de beëindiging van de samenwerking in de vorm van de vof onderwerp van gesprek zou zijn en hadden partijen daarover ook al eerder gesproken. Verder is ook hier van belang dat beide partijen bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst ervan uitgingen dat daarna nog overleg zou plaatsvinden over een nieuwe samenwerkingsvorm. De vaststellingsovereenkomst is bovendien erg beknopt en moet voor [gedaagde] eenvoudig te begrijpen zijn geweest. [eiseres sub 1] mocht er daarom van uit gaan dat [gedaagde] wist wat hij deed toen hij de vaststellingsovereenkomst tekende en niet valt in te zien waarom zij [gedaagde] daarvan zou hebben moeten weerhouden. [gedaagde] kan zich dus niet met succes beroepen op misbruik van omstandigheden.
Conclusie
5.26.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [gedaagde] op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst faalt en dat [gedaagde] gehouden is aan de vaststellingsovereenkomst.
5.27.
Gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en het bepaalde in artikel 13.3 van het vof-contract is de rechtbank van oordeel dat [eiseres sub 1] en [gedaagde] hebben bedoeld dat [gedaagde] per 1 mei 2023 is uitgetreden uit de vof, nu [eiseres sub 1] en [gedaagde] deze datum zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. Aangezien [gedaagde] uit de vof is getreden, zet de overblijvende vennoot op grond van artikel 12.1 van het vof-contract de zaken van de vennootschap voor eigen rekening onder dezelfde naam voort. Op grond van artikel 12.1 van het vof-contract kan [gedaagde] als uittredende vennoot worden opgevolgd door een nieuwe vennoot.
5.28.
De verklaring voor recht dat [gedaagde] per 1 mei 2023 is uitgetreden uit de vof zal dan ook worden toegewezen en de rechtbank zal bepalen dat [eiseres sub 1] gerechtigd is de vof voort te zetten met de opvolgend vennoot. Eiseressen hebben geen belang bij de verklaring voor recht dat het vof-contract ten aanzien van [gedaagde] is ontbonden. Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.29.
De overige stellingen en verweren over de uittreding van [gedaagde] uit de vof, opzegging, ontbinding van de vof en voortzetting van de vof, behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Hoe nu verder?
5.30.
Op grond van artikel 11 lid 1 sub a van het vof-contract is de vof ten aanzien van [gedaagde] partieel ontbonden. Er zal dan ook vereffening en verdeling van het vermogen van de vof moeten plaatsvinden. Op grond van artikel 15.5 van het vof-contract zullen de goederen behorende tot de gemeenschap aan de overblijvende vennoot (in dit geval [eiseres sub 1] ) worden overgedragen, onder de verplichting de passiva van de ontbonden vennootschap voor zijn rekening te nemen. De overblijvende vennoot vergoedt aan de uittredende vennoot de waarde van zijn participatie.
5.31.
Partijen hebben de rechtbank niet geïnformeerd over wat tot het tussen [gedaagde] en [eiseres sub 1] te vereffenen en te verdelen vermogen van de vof behoort. Uit de stukken blijkt dat het in ieder geval gaat om:
  • een telefoon met onbekende waarde;
  • een onttrekking van € 1.800;
  • afwikkeling van de rekening-courant verhouding.
Verder moet de winst tot 1 mei 2023 tussen de voormalige vennoten worden verdeeld.
Aan de hand van de door partijen verstrekte gegevens kan de rechtbank niet vaststellen of de vereffening en verdeling hiermee is voltooid.
5.32.
Eiseressen hebben geen vordering tot vereffening en verdeling van het vermogen van de vof ingesteld. Zij hebben wel vorderingen ingesteld die zien op onderdelen van de vereffening en de verdeling. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat die vorderingen alleen in het kader van de gehele vereffening en verdeling kunnen worden beoordeeld. Partijen zijn jegens elkaar gehouden tot vereffening en verdeling van het vermogen van de vof, met als peildatum 1 mei 2023.
Revindicatie telefoon van de vof (vordering V), terugbetaling van € 1.800 (vordering IX),
afwikkeling van de r-c schuld (vordering X)
5.33.
De rechtbank zal de vorderingen die zien op revindicatie van de telefoon van de vof (vordering V), terugbetaling van de onttrekking van € 1.800 (vordering IX) en afwikkeling van de rekening-courant schuld (vordering X) afwijzen. Deze vorderingen hebben betrekking op onderdelen van de vereffening en verdeling en kunnen alleen in het kader van de gehele vereffening en verdeling van de vof worden beoordeeld. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kan de rechtbank aan de hand van de door partijen verstrekte gegevens niet vaststellen of de vereffening en verdeling hiermee is voltooid.
Uitschrijving als vennoot bij de Kamer van Koophandel (vordering VI)
5.34.
Eiseressen vorderen [gedaagde] te gebieden om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis alle benodigde handelingen te verrichten voor zijn uitschrijving als vennoot uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel, onder verbeurte van een dwangsom.
5.35.
[gedaagde] was van mening dat hij (nog) niet was uitgetreden uit de vof en dat de vof ook niet anderszins ten aanzien van hem (partieel) was ontbonden en heeft daarom niet meegewerkt aan zijn uitschrijving als vennoot uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. [gedaagde] heeft verklaard dat hij zijn medewerking zal verlenen als wordt vastgesteld dat hij wel geacht moet worden al te zijn uitgetreden.
5.36.
Nu vast staat dat [gedaagde] is uitgetreden uit de vof, moet [gedaagde] zijn medewerking verlenen aan zijn uitschrijving als vennoot uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. De rechtbank kan zich voorstellen dat [gedaagde] hier meer tijd voor nodig heeft dan vijf dagen. Zekerheidshalve zal de rechtbank de termijn waarbinnen [gedaagde] zich moet uitschrijven als vennoot daarom stellen op tien dagen.
5.37.
De rechtbank zal de door eiseressen gevorderde dwangsom toewijzen. Wel ziet de rechtbank aanleiding voor matiging van de dwangsom tot € 1.000 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan dit gebod voldoet, met een maximum van € 10.000.
Schadevergoeding en boetes wegens inbreuk op artikel 18 van het vof-contract, dan wel onrechtmatig handelen (vorderingen VII en VIII)
5.38.
Eiseressen vorderen de verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van het vof-contract wegens schending van artikel 18.1 en/of artikel 18.3 dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens de vof en/of [eiseres sub 1] en te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens de vof en/of [eiseres sub 1] daarvoor aansprakelijk is. Eiseressen vorderen in verband hiermee veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 975.000 aan boetes aan de vof en een bedrag van € 3.000 aan schadevergoeding aan eiseressen.
5.39.
Eiseressen stellen dat [gedaagde] niet alleen inbreuk heeft gemaakt op artikel 18 van het vof-contract, maar dat ook sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] jegens eiseressen omdat hij gebruik heeft gemaakt van de kennis, de naam en het klantenbestand van de vof om zichzelf te verrijken. Klanten hebben [gedaagde] benaderd in de veronderstelling dat zij zaken deden met de vof. De schade die eiseressen hierdoor hebben geleden is de misgelopen omzet. Ook hebben eiseressen schade geleden door het matige functioneren van [gedaagde] . Dit gaat om imagoschade bij klanten en tijd en kosten die zijn besteed om het handelen van [gedaagde] recht te zetten. Het tekortschieten van [gedaagde] in zijn taken en verplichtingen uit hoofde van het vof-contract is wanprestatie als bedoeld in artikel 6:74 BW, zo stellen eiseressen.
5.40.
[gedaagde] betwist dat hij de artikelen 18.1 en 18.3 van het vof-contract heeft geschonden en dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] heeft van de aanvang af alleen voor de vof gewerkt. Overigens is volgens [gedaagde] in feite geen sprake van een vof-contract, maar van een franchise overeenkomst. Dit brengt volgens [gedaagde] mee dat artikel 18.3 van het vof-contract nietig is op grond van het bepaalde in artikel 7:920 lid 2 BW in samenhang met artikel 7:922 BW. [gedaagde] doet voor zover nodig een beroep op matiging van de boetes.
5.41.
Eiseressen baseren hun vorderingen onder meer op de volgende vier gestelde (en door [gedaagde] betwiste) overtredingen van het concurrentiebeding door [gedaagde] .
1. [adres 2] te Noordwijk
5.42.
Eiseressen stellen dat [gedaagde] zichzelf in privé in de huurovereenkomst van 23 augustus 2022 met betrekking tot de woning aan de [adres 2] te Noordwijk als verhuurder heeft opgenomen, in plaats van de vof. In de huurovereenkomst was bepaald dat de huur moest worden betaald op het rekeningnummer van [gedaagde] . [gedaagde] nam de huur in ontvangst, betaalde dit door aan de verhuurder en hield een bedrag van € 100 in. Dit betreft volgens eiseressen waarschijnlijk de beheervergoeding.
5.43.
Eiseressen stellen dat dit een doorlopende overtreding is van artikel 18 van het vof-contract en begroten de boete die [gedaagde] als gevolg hiervan is verschuldigd op € 730.000. Eiseressen hebben deze boete als volgt berekend. € 25.000 voor de overtreding plus € 2.500 voor elke dag dat de overtreding voortduurt sinds 23 augustus 2022 tot 1 juni 2023, dat is 282 dagen x € 2.500 = € 705.000 + € 25.000 = € 730.000.
5.44.
Eiseressen begroten de schade voorlopig op € 1.000. Dat is de ingehouden beheervergoeding van € 100 per maand over tien maanden.
5.45.
[gedaagde] betoogt dat geen sprake is van een zakelijke kwestie, maar van een kwestie die zich geheel en al in de familiaire- of privésfeer van [gedaagde] heeft afgespeeld en niet ten koste van de vof is gegaan. [gedaagde] trad als verhuurder op, omdat zijn oudtante de woning niet rechtstreeks aan haar kleindochter en haar vriend wilde verhuren. Op deze manier was de oudtante van [gedaagde] geen partij bij de huurovereenkomst. Dit had te maken met problemen binnen de familie. [gedaagde] wist dat deze huurders de woning niet lang zouden huren. Deze verhuur heeft acht maanden geduurd. [gedaagde] hield € 100 per maand op de huur in ter dekking van de onkosten die hij maakte door als verhuurder/contractspartij op te treden. De schriftelijke communicatie is via het e-mailadres van de vof verlopen en [gedaagde] bewaarde de dossiermappen op het kantoor in Noordwijk. Als [gedaagde] iets geheimzinnigs of ongeoorloofds zou hebben beoogd, zou hij dat niet op die manier hebben gedaan.
2. [adres 1] te [plaatsnaam 1]
5.46.
[gedaagde] is op 15 maart 2023 door de verhuurder van [adres 1] te [plaatsnaam 1] , een bestaande klant van de vof, benaderd om een huurovereenkomst met een nieuwe huurder te sluiten. Dit heeft [gedaagde] volgens eiseressen buiten de vof om gedaan. De huurder heeft € 2.000 contant aan [gedaagde] betaald. Eiseressen stellen dat niet duidelijk is waarvoor de huurder dit bedrag heeft betaald en dat [gedaagde] dit bedrag niet op de rekening van de vof heeft gestort. Volgens eiseressen is dit waarschijnlijk de courtage die [gedaagde] zelf heeft gehouden.
5.47.
Eiseressen stellen dat dit een doorlopende overtreding is van artikel 18 van het vof-contract en begroten de boete op € 195.000. Eiseressen hebben deze boete als volgt berekend. € 25.000 voor de overtreding plus € 2.500 voor elke dag dat de overtreding voortduurt sinds 15 maart 2023 tot 1 juni 2023, dat is 68 dagen x € 2.500 = € 170.000 + € 25.000 = € 195.000.
5.48.
Eiseressen begroten de schade voorlopig op € 2.000. Dat is het bedrag dat [gedaagde] contant van de huurder in ontvangst heeft genomen.
5.49.
[gedaagde] betoogt dat de schriftelijke communicatie over de verhuur van [adres 1] te [plaatsnaam 1] via het e-mailadres van de vof is verlopen. [gedaagde] bewaarde de dossiermappen op het kantoor in Noordwijk en er was ook een digitaal dossier. [gedaagde] heeft geen bemiddelingscourtage in rekening gebracht, omdat dit een trouwe klant betrof die meerdere nieuwe klanten heeft doorverwezen naar [gedaagde] . Er hoefde geen huurder gezocht te worden en [gedaagde] had de commerciële beleidsvrijheid om geen courtage in rekening te brengen. Het bedrag van € 2.000 was de borg. Dit bedrag heeft [gedaagde] contant aan de verhuurder overgedragen en heeft hij dus niet zelf gehouden, aldus [gedaagde] .
5.50.
Bij akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis hebben eiseressen een e-mail van 22 juni 2023 overgelegd van de verhuurder aan [naam 1] , waarin de verhuurder schrijft dat hij bij de huurder heeft nagevraagd hoeveel contant geld zij heeft betaald aan [gedaagde] en waarvoor dit was. De verhuurder schrijft in voormelde e-mail verder dat de huurder [gedaagde] € 2.000 heeft betaald en dat in de enveloppe € 1.405 zat. Volgens de verhuurder is van het bedrag van € 2.000 de courtage afgetrokken en in mindering gebracht op de uitbetaling, omdat hij de afspraak had met [gedaagde] dat de courtage € 450 exclusief btw bedroeg.
5.51.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] hierover het volgende verklaard. [gedaagde] heeft de dag vóór de mondelinge behandeling telefonisch contact gehad met de verhuurder. De verhuurder heeft toen gezegd dat hij de verklaring van 22 juni 2023 heeft afgegeven, ervan uitgaande dat er courtage verschuldigd was, maar dat hij het niet meer precies wist. De verhuurder heeft volgens [gedaagde] gezegd dat hij de rekensom terugrekenend heeft gemaakt, uitgaande van een vaste courtage. De verhuurder heeft in een WhatsApp bericht bevestigd dat hij € 2.000 van [gedaagde] heeft ontvangen. [gedaagde] had eerder geprobeerd de verhuurder telefonisch te bereiken, maar dit lukte niet. [naam 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de dag vóór de mondelinge behandeling door de verhuurder is gebeld en dat de verhuurder heeft bevestigd dat hij een enveloppe met geld van [gedaagde] heeft ontvangen, dat hij het niet heeft nageteld, bij de boekhouder heeft gebracht en dat € 1.400 op de bank is gestort.
3. Verhuur aan [naam 2]
5.52.
Eiseressen stellen in de akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis dat [gedaagde] in 2019 huurbetalingen van € 450 per maand van [naam 2] op zijn privérekening heeft ontvangen.
5.53.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de zoon van [naam 2] gedurende vijf of zes maanden een kamer in de woning van [gedaagde] aan de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 2] heeft gehuurd. Daar zien voormelde huurbetalingen op.
4. Verhuur aan [naam 3]
5.54.
Eiseressen stellen in de akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis dat [gedaagde] in juni 2020 huurbetalingen en in rekening gebrachte schoonmaakkosten van [naam 3] op zijn privérekening heeft ontvangen.
5.55.
[gedaagde] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling als volgt toegelicht. Dit gaat om een woning van een goede vriend van [gedaagde] aan de [straatnaam 2] in Noordwijk. Deze woning werd verhuurd aan een drugsgebruiker. De eigenaar van de woning kreeg klachten over harde muziek en drugs- en drankgebruik. Om dit in toom te houden heeft [gedaagde] de schoonmaak en eten en drinken voor de huurder verzorgd. De moeder van [gedaagde] waste, kookte eten voor de huurder en maakte schoon. Verder heeft [gedaagde] sleutels laten bijmaken. Omdat [gedaagde] ook midden in de nacht en in de weekenden voor deze huurder klaarstond, berekende hij deze uren door. [gedaagde] heeft verklaard dat hij het geld voor de schoonmaakkosten privé had voorgeschoten en dat hij het geld voor zijn werkzaamheden nooit heeft ontvangen, omdat de bewindvoerder ( [naam 3] ) van de huurder dat niet wilde betalen. Verder heeft [gedaagde] verklaard dat hij dit zo heeft gedaan om de relatie met de verhuurder goed te houden.
Inbreuk op artikel 18 van het vof-contract en/of onrechtmatig handelen door [gedaagde] ?
5.56.
De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] artikel 18 van het vof-contract heeft geschonden. Evenmin is vast komen te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] . De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
5.57.
Artikel 18.1 van het vof-contract luidt als volgt:

Het is Vennoot 2 ( [gedaagde] , rechtbank) verboden tijdens de duur van de Vennootschap bij een andere onderneming werkzaam te zijn of daarbij direct of indirect betrokken te zijn, behoudens Schriftelijke toestemming van Vennoot 1. (…).
5.58.
Artikel 18.2 en artikel 18.3 van het vof-contract zien op de situatie na uittreden uit de vof. [gedaagde] heeft verklaard dat hij na april 2023 geen enkele relatie van de vof meer heeft bediend. Wel heeft hij de relaties – desgevraagd – geïnformeerd over het einde van zijn feitelijke betrokkenheid bij de vof, wat het vof-contract hem niet verbiedt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat hij werkzaam is in de horeca. Eiseressen hebben dit niet weersproken.
5.59.
Vast staat dat voormelde vier kwesties zich hebben voorgedaan ten tijde van het bestaan van de vof tussen [gedaagde] en [eiseres sub 1] . Nergens blijkt uit dat [gedaagde] na zijn uittreding uit de vof activiteiten in de verhuurbranche heeft uitgeoefend. Schending van de artikelen 18.2 en/of 18.3 van het vof-contract is daarom niet aan de orde. De rechtbank moet dus toetsen of [gedaagde] artikel 18.1 van het vof-contract heeft geschonden en of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen.
5.60.
Ten aanzien van de verhuur van de woning aan de [adres 2] te [plaatsnaam 2] (in augustus 2022) staat vast dat dit verhuur van de woning van een oudtante van [gedaagde] betrof en dat [gedaagde] in verband hiermee in totaal € 800 (8 x € 100) heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet leiden tot de conclusie dat [gedaagde] bij een andere onderneming werkzaam was of daarbij direct of indirect betrokken was, als bedoeld in artikel 18.1 van het vof-contract.
5.61.
Voor wat betreft [adres 1] te [plaatsnaam 1] (in maart 2023) stellen eiseressen zich thans op het standpunt dat € 1.400 op de bank is gestort, zodat het gaat om de courtage van € 600 die [gedaagde] niet aan de vof heeft afgestaan. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. Eiseressen hebben vervolgens niet aangetoond dat [gedaagde] de courtage van € 600 zelf heeft gehouden. De verklaring van de verhuurder die eiseressen in het geding hebben gebracht is achteraf gereconstrueerd aan de hand van hoe het in het algemeen ging. Dit blijkt uit het telefoongesprek dat [gedaagde] met de verhuurder voerde. Bovendien heeft de verhuurder verklaard dat hij het geld niet zelf heeft nageteld.
5.62.
De verhuur van een kamer in de woning aan de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 2] (in 2019) betrof geen commerciële verhuur. Dit ging om de verhuur van een kamer in de eigen woning van [gedaagde] .
5.63.
De verhuur van de woning aan de [straatnaam 2] te [plaatsnaam 2] (in juni 2020) betrof verhuur van de woning van een vriend van [gedaagde] aan een drugsverslaafde. Vast staat dat [gedaagde] hier niets aan heeft overgehouden.
5.64.
Uit het voorgaande volgt dat de voorgaande vier kwesties niet leiden tot de conclusie dat [gedaagde] tijdens de duur van de vof bij een andere onderneming werkzaam is geweest of daarbij direct of indirect betrokken was. De bewijslast dat dit wel zo is ligt volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv bij eiseressen.
5.65.
De rechtbank is met [eiseres sub 1] van oordeel dat [gedaagde] er verstandig aan had gedaan, gezien de samenwerkingsverhouding, voormelde kwesties te melden. Maar de omstandigheid dat [gedaagde] dit heeft nagelaten brengt niet mee dat [gedaagde] het vof-contract heeft geschonden, dat de boete is verbeurd of dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
5.66.
Gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde] gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van eiseressen dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] omdat hij gebruik heeft gemaakt van de kennis, de naam en het klantenbestand van de vof om zichzelf te verrijken. Eiseressen hebben hun stelling dat zij schade hebben geleden door het matige functioneren van [gedaagde] niet onderbouwd, zodat de rechtbank ook daaraan voorbij gaat.
5.67.
De rechtbank zal eiseressen niet toelaten tot bewijslevering inzake de vier besproken kwesties, omdat dit niet het bewijs oplevert dat [gedaagde] bij een andere onderneming werkzaam of betrokken was als bedoeld in artikel 18 van het vof-contract. Evenmin levert dit het bewijs op dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Eiseressen hebben geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden.
5.68.
Nu geen sprake is van schending van artikel 18 van het vof-contract of van onrechtmatig handelen door [gedaagde] , is [gedaagde] geen boetes of schadevergoeding verschuldigd. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. Gelet hierop behoeft het verweer van [gedaagde] dat artikel 18 van het vennootschapscontract nietig is op grond van artikel 7:920 BW in verbinding met artikel 7:922 BW geen bespreking.
Beslagkosten en buitengerechtelijke incassokosten (vordering XI)
5.69.
De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de beslagkosten afwijzen. Uit het voorgaande blijkt immers dat de boetes niet zijn verbeurd en dat [gedaagde] ook geen schadevergoeding verschuldigd is. Deze kosten blijven dus voor rekening van eiseressen.
Proceskosten (vordering XII)
5.70.
In de omstandigheid dat een aanzienlijk deel van de vorderingen wordt afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
in het incident
Afgifte van stukken (vordering I)
5.71.
Eiseressen vorderen op grond van artikel 843a Rv afgifte van stukken vanaf 27 november 2015, te weten de datum waarop [eiseres sub 1] en [gedaagde] het vof-contract sloten. Eiseressen vorderen primair afschrift van de administratie en bankrekening van [gedaagde] . Subsidiair vorderen eiseressen inzage hierin. Omdat eiseressen er geen vertrouwen in hebben dat [gedaagde] volledig zal zijn verzoeken zij te bepalen dat een onafhankelijke derde, bijvoorbeeld een deurwaarder of accountant, toezicht moet houden op het bijeenbrengen van de afschriften van de bescheiden door [gedaagde] .
5.72.
Eiseressen leggen aan de incidentele vordering ten grondslag dat dit de enige manier is om te bepalen welke verplichtingen [gedaagde] namens de vof is aangegaan zonder dat de vof daarmee bekend was, wat de omvang van de activiteiten van de vof was, wat de door hen geleden schade is en in hoeverre het non-concurrentiebeding nog verder door [gedaagde] is geschonden. Eiseressen stellen dat zij daarom een rechtmatig belang hebben om een afschrift van deze stukken te ontvangen. Er zijn inmiddels vier zaken bekend waarin [gedaagde] buiten de vof om heeft gehandeld, maar eiseressen vermoeden dat er zich meer van dergelijke zaken hebben voorgedaan. Eiseressen zijn inmiddels door meerdere relaties en verhuurders benaderd vanwege vergelijkbare gedragingen door [gedaagde] .
5.73.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd tegen deze vordering. Het vermoeden van eiseressen dat [gedaagde] heimelijk zaken met relaties van de vof deed is volstrekt ongegrond. Aan de vier door eiseressen genoemde zaken is niets onrechtmatig en die zaken leveren zelfs geen begin van bewijs dat [gedaagde] in strijd zou hebben gehandeld met artikel 18 van het vof-contract of dat [gedaagde] iets onrechtmatigs zou hebben gedaan. [gedaagde] heeft geen zaken buiten de vof om gedaan. De gevraagde bescheiden bestaan niet en er is sprake van een ‘fishing expedition’. [gedaagde] heeft na 28 april 2023 geen relaties van de vof benaderd. Zij hebben juist contact met hem opgenomen, naar aanleiding van een e-mail van [naam 1] over het vertrek van [gedaagde] , om navraag te doen naar wat er was gebeurd. De klanten zijn veelal vrienden en bekenden van [gedaagde] , die ‘toevallig’ ook relaties waren van de vof. Het privacy belang van [gedaagde] (en van de betrokken vrienden en bekenden) is een zodanige gewichtige reden dat het gestelde belang van eiseressen daarvoor zou moeten wijken. Bovendien verliep de communicatie met klanten altijd via het e-mailadres van de vof en hebben eiseressen volledige toegang tot dat e-mailadres.
5.74.
De rechtbank stelt vast dat eiseressen aan de vier hiervoor omschreven kwesties (zie 5.60 tot en met 5.63) het vermoeden ontlenen dat [gedaagde] zaken buiten de vof om heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat uit de beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak volgt dat aan die vier zaken niet het vermoeden kan worden ontleend dat [gedaagde] artikel 18 van het vof-contract heeft geschonden, of dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen. Dit geldt zowel voor de periode dat [gedaagde] vennoot was in de vof, als voor de periode daarna. Deze kwesties geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding tot verder onderzoek. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat juist ook uit voormelde vier zaken volgt dat alle correspondentie van [gedaagde] met klanten van de vof in de (zakelijke) e-mail van de vof terug te vinden is. Verder blijkt nergens uit dat [gedaagde] na zijn uittreding uit de vof iets heeft gedaan of ondernomen dat rechtvaardigt dat van [gedaagde] kan worden verwacht dat hij inzage geeft aan eiseressen in zijn administratie en bankrekening.
5.75.
Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten (vordering II)
5.76.
Eiseressen zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in het incident. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] in het incident worden tot op heden begroot op € 792, te weten € 614 (1 punt x tarief II) aan salaris advocaat en € 178 aan nakosten (plus de eventuele verhoging zoals genoemd in de beslissing).
5.77.
De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt eiseressen in de proceskosten van het incident, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 792, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als eiseressen niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten eiseressen € 92 extra aan nakosten betalen, plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening van de proceskosten;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
6.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde] per 1 mei 2023 is uitgetreden uit de vof;
6.5.
bepaalt dat [eiseres sub 1] gerechtigd is de vof voort te zetten met de opvolgend vennoot;
6.6.
gebiedt [gedaagde] om binnen tien dagen na betekening van het vonnis alle benodigde handelingen te verrichten voor zijn uitschrijving als vennoot uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan dit gebod voldoet, met een maximum van € 10.000;
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft het gebod onder 6.6 uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 2339