ECLI:NL:RBDHA:2024:6333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
SGR 22_7541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen WOZ-beschikking en verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 315.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 302.000.

Tijdens de zitting op 15 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar en oordeelde dat er rekening was gehouden met de specifieke omstandigheden van de woning, zoals gedateerde voorzieningen en de ligging. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat de heffingsambtenaar niet voldoende informatie had verstrekt over de waardering.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift minder dan twee jaar voor de uitspraak was ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/7541

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 28 oktober 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 315.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024.
Namens belanghebbende is verschenen [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] ,
[naam 3] , [naam 4] en [naam 5]

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 302.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met gedateerde voorzieningen en de specifieke ligging van de woning. In de matrix heeft de heffingsambtenaar een alternatieve berekening gemaakt met een vermindering in de waardering van het voorzieningenniveau en de ligging. Uit deze alternatieve berekening blijkt niet dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar verklaard dat een eventuele correctie in verband met de aanwezigheid van asbestplaten op de schuur er ook niet toe leidt dat de WOZ-waarde te hoog is. Er geldt voor deze asbestplaten namelijk geen saneringsplicht zodat een dergelijke correctie beperkt is.
4. Hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niet af. Belanghebbende stelt dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten tot een lagere waarde van de woning leiden omdat de heffingsambtenaar uitgaat van een te hoge waardering van de KOUDV-factoren. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet reeds omdat hij deze enkele stelling niet heeft onderbouwd. Tot de gedingstukken behoren bovendien foto’s van de vergelijkingsobjecten waaruit de rechtbank afleidt dat de heffingsambtenaar terecht uitgaat van een gemiddelde waardering. Verder volgt de rechtbank belanghebbende niet in zijn stelling dat het object [adres 2] moet worden betrokken in de vergelijking. Dit object is minder goed vergelijkbaar met de woning dan de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten vanwege het grotere verschil in bouwjaar.
5. Belanghebbende heeft (al dan niet voor het eerst ter zitting) gesteld dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden omdat de heffingsambtenaar de grondstaffel en de waarde van alle objectonderdelen niet heeft verstrekt, geen analyse van de indexering heeft verstrekt en ook niet het bedrag per afwijkende factor voor de KOUDV-factoren. Deze beroepsgrond faalt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de informatie die hij in de bezwaarfase aan belanghebbende heeft verstrekt, waaronder de grondstaffel en een onderbouwing van de indexering, aan de toezendplicht voldaan. Het moeten toezenden van een (verdergaande) analyse van de indexering vindt geen steun in het recht. Wat betreft het bedrag per afwijkende factor voor de KOUDV-factoren en de waarde van de objectonderdelen merkt de rechtbank op dat waarderen geen exacte wetenschap is en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet gaat over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld of om het vaststellen van de juiste bedragen van verschillen in KOUDV-factoren of objectonderdelen, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [1]
6. De stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar doet aan ‘doelredeneren’ faalt eveneens. Het staat de heffingsambtenaar vrij om in de beroepsfase andere vergelijkingsobjecten te gebruiken of om van andere KOUDV-factoren uit te gaan dan in de bezwaarfase.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
8. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar minder dan twee jaar vóór de uitspraakdatum van de rechtbank ontvangen. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten rechter, in aanwezigheid van S. Liesveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.

De griffier is verhinderd om de

uitspraak te ondertekenen.

griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via
www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 19 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:886.